C-305/22 C.J. 

Contentverzamelaar

C-305/22 C.J. 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    23 mei 2023
Schriftelijke opmerkingen:                    9 juli 2023

Trefwoorden: tenuitvoerlegging Europees aanhoudingsbevel, weigering toestemming veroordelende lidstaat – NB: verband met ingetrokken zaak C-179/22 waarin NL SO had ingediend.

Onderwerp:

•            Artikel 4, punten 5 en 6, en artikel 8, lid 1, onder c), van kaderbesluit 2002/584/JBZ Kaderbesluit 584/2002/JBZ van de Raad van 13 juni 2002, betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten.

•            Artikel 4, lid 2 en artikel 25 van kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie.

Feiten:

Verdachte C.J. is schuldig bevonden aan meerdere strafbare feiten en door de Roemeense rechter onherroepelijk veroordeeld tot 4 jaar en 2 maanden gevangenisstraf. Ook zijn er een Europees aanhoudingsbevel (EAB) en internationaal opsporingsbevel uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf in Roemenië. Nadat C.J. was aangetroffen en in verzekering gesteld op Italiaans grondgebied, heeft het Italiaanse ministerie van Justitie de Roemeense autoriteiten in kennis gesteld van zijn aanhouding. De Italiaanse autoriteiten hebben de overlevering van C.J. geweigerd en bepaald dat de straf in Italië moest worden uitgevoerd. De Roemeense verwijzende rechter heeft meegedeeld het niet eens te zijn met de erkenning van het vonnis door de Italiaanse autoriteiten, en met de overname van de tenuitvoerlegging van de straf in Italië. Deze rechter heeft geweigerd de tenuitvoerlegging van het EAB in Italië te erkennen en verzocht tot overlevering van C.J. aan Roemenië.

Voor de incidentele erkenning van een vonnis in een procedure met betrekking tot een EAB waarvan de tenuitvoerlegging is geweigerd op grond van artikel 4, punt 6, van kaderbesluit 2002/584, is de toestemming vereist van de veroordelende staat krachtens artikel 25 en artikel 4, lid 2, van kaderbesluit 2008/909. Zolang er geen mededeling is gedaan van de aanvang van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf door de gevangenneming van de veroordeelde persoon, behoudt Roemenië op grond van artikel 22, lid 1, van kaderbesluit 2008/909 het recht de vonnissen uit te voeren die op zijn grondgebied zijn gewezen. Er bestaat dus een conflict over de wijze waarop de bij deze procedure betrokken rechterlijke instanties (van Roemenië en Italië) de aanknopingsregels tussen de twee kaderbesluiten en de rechtsgevolgen die de schending van deze bepalingen teweeg kan brengen, uitleggen.

Overweging:

C.J. stelt dat de vragen die aan het Hof van Justitie worden voorgelegd niet relevant zijn in de onderhavige zaak en het onjuist is om te veronderstellen dat hij nog niet zou zijn begonnen met het uitzitten van zijn vrijheidsstraf in Italië omdat er reeds sprake is van gevangenneming.

De verwijzende rechter verzoekt in wezen om de geldigheid van het nationale uitvoeringsbevel van de vrijheidsstraf en van het EAB te onderzoeken. Ook verzoekt hij om te beoordelen of het uitvoeringsbevel van de vrijheidsstraf dat is uitgevaardigd door de Roemeense autoriteiten nietig moet worden verklaard ingeval men van oordeel is dat de veroordeling is uitgevoerd, of ten uitvoer wordt uitgelegd door de autoriteiten van de Italiaanse Republiek. Voor de erkenning van een veroordeling in een uitvoeringsprocedure van een EAB waarvan de tenuitvoerlegging is geweigerd, is naar het oordeel van de verwijzende rechter vereist dat de betrokken autoriteiten van de veroordelende lidstaat worden geraadpleegd. Volgens die rechter is voorafgaande, uitdrukkelijke toestemming vereist van de veroordelende lidstaat. Zonder die toestemming kan het strafvonnis niet worden erkend door de aangezochte lidstaat (Italië) en kan de tenuitvoerlegging van de straf niet door de aangezochte lidstaat worden overgenomen.

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 25 van kaderbesluit 2008/909/JBZ aldus worden uitgelegd dat, wanneer de rechter die een Europees aanhoudingsbevel uitvoert, artikel 4, punt 6, van kaderbesluit 2002/584/JBZ wenst toe te passen met het oog op de erkenning van de strafrechtelijke veroordeling, hij moet verzoeken om het krachtens kaderbesluit 2008/909/JBZ afgegeven vonnis en certificaat en toestemming moet verkrijgen van de veroordelende staat krachtens artikel 4, lid 2, van kaderbesluit 2008/909/JBZ?

2. Moet artikel 4, punt 6, van kaderbesluit 2002/584/JBZ junctis artikel 4, lid 2, en artikel 25 van kaderbesluit 2008/909/JBZ aldus worden uitgelegd dat de weigering om een met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf afgegeven Europees aanhoudingsbevel uit te voeren en de erkenning van de strafrechtelijke veroordeling zonder dat deze daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd door middel van de hechtenis van de veroordeelde – omdat aan betrokkene gratie is verleend en de tenuitvoerlegging van de straf volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat is geschorst – en zonder dat in de erkenningsprocedure toestemming van de veroordelende staat is verkregen, ertoe leiden dat de beslissingsstaat overeenkomstig artikel 22, lid 1, van kaderbesluit 2008/909/JBZ het recht verliest om de straf ten uitvoer te leggen?

3. Moet artikel 8, lid 1, onder c), van kaderbesluit 2002/584/JBZ aldus worden uitgelegd dat een vonnis houdende veroordeling tot een vrijheidsstraf op grond waarvan een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd waarvan de tenuitvoerlegging is geweigerd krachtens artikel 4, punt 6, [van dat kaderbesluit], indien het vonnis is erkend, maar niet daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd door middel van de hechtenis van de veroordeelde – omdat aan betrokkene gratie is verleend en de tenuitvoerlegging van de straf volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat is geschorst – zonder dat in de erkenningsprocedure toestemming van de veroordelende staat is verkregen, niet meer uitvoerbaar is?

4. Moet artikel 4, punt 5, van kaderbesluit 2002/584/JBZ aldus worden uitgelegd dat een beslissing om geen uitvoering te geven aan een Europees aanhoudingsbevel dat is afgegeven met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, en om de strafrechtelijke veroordeling te erkennen op grond van artikel 4, punt 6, van kaderbesluit 2002/584/JBZ, maar deze niet daadwerkelijk ten uitvoer te leggen door middel van de hechtenis van de veroordeelde – omdat hem gratie is verleend en de tenuitvoerlegging van de straf volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat (een EU-lidstaat) is geschorst – zonder dat in de erkenningsprocedure toestemming van de veroordelende staat is verkregen, een strafrechtelijke veroordeling door een derde land voor dezelfde feiten is?

Indien de vierde vraag bevestigend wordt beantwoord:

5. Moet artikel 4, punt 5, van kaderbesluit 2002/584/JBZ aldus worden uitgelegd dat een beslissing om geen uitvoering te geven aan een Europees aanhoudingsbevel dat is afgegeven met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, en om de strafrechtelijke veroordeling te erkennen op grond van artikel 4, punt 6, van kaderbesluit 2002/584/JBZ, waarbij de tenuitvoerlegging van de straf volgens het recht van de tenuitvoerleggingsstaat wordt geschorst, een veroordeling is die ten uitvoer wordt gelegd, indien het toezicht op de veroordeelde nog niet is begonnen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-579/15) ; (C-573/17) ; (C-486/14) ; (C-129/14 PPU).

Specifiek beleidsterrein: JenV, BZ