C-306/21 Koalitsia Demokratichna Bulgaria - Obedinenie

Contentverzamelaar

C-306/21 Koalitsia Demokratichna Bulgaria - Obedinenie

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    24 december 2021
Schriftelijke opmerkingen:                    10 februari 2022

Trefwoorden : persoonsgegevens, verkiezingen, nationaal parlement

Onderwerp :

Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (AVG)

Feiten:

Bij beroep van 10-02-2021 betwistte de coalitie „Democratisch Bulgarije – samenwerkingsverband” de rechtmatigheid van de richtsnoeren met betrekking tot zowel de vaststelling van de verkiezingsuitslagen als de rechten van de aanhangers, waarnemers en vertegenwoordigers van de kandidaten in verband met de verwerking van persoonsgegevens, en kwam zij tevens op tegen de mogelijkheid voor deze betrokkenen bij het verkiezingsproces om gebruik te maken van video-opnamen en videoverspreiding. Bij uitspraak van 15-03-2021 heeft de Bulgaarse rechter in eerste aanleg de richtsnoeren wegens onwettigheid nietig verklaard, omdat verordening 2016/679 niet van toepassing is. Het Unierecht, in welke vorm dan ook, is niet van toepassing op het houden van nationale verkiezingen – voor leden van het nationaal parlement of lokale overheden. Bij hun cassatieberoepen van 29-03-2021 hebben verzoekers de wettigheid van de uitspraak in eerste aanleg aangevochten.

Overweging:

Onder verwijzing naar de rechtspraak van het Hof stelt de verwijzende rechter vast dat het maken van een video-opname van het openen van de stembussen en van het vaststellen van de uitslagen van de stemming een verwerking van persoonsgegevens kan vormen wanneer de daarbij betrokken personen ook in beeld worden gebracht. Aangezien Unieburgers het recht hebben om deel te nemen aan de verkiezingen voor het Europees Parlement en aan gemeenteraadsverkiezingen, en de richtlijnen ook van toepassing zijn op deze verkiezingen, staat het buiten kijf dat het Unierecht van toepassing is op de beoordeling van de rechtmatigheid van de richtsnoeren, ongeacht of de bepalingen van verordening 2016/679 van toepassing zijn op de verkiezingen van de leden van het nationaal parlement. De verwijzende rechter maakt weliswaar een onderscheid tussen persoonsgegevens als een kenmerk ter identificatie van elke persoon enerzijds en de persoon van de drager van persoonsgegevens als burger van de Unie anderzijds, maar dit onderscheid is naar zijn oordeel in casu niet relevant, aangezien de richtsnoeren niet alleen van toepassing zijn in een ogenschijnlijk zuiver interne situatie, zoals verkiezingen voor het nationaal parlement. Hoe dan ook dient de omvang van de bescherming van de persoonsgegevens van burgers van de Unie in zuiver interne situaties te worden verduidelijkt. Daarnaast stelt de verwijzende rechter dat de verordening de enige handeling van de Unie is die een duidelijkere en nauwgezette bescherming van de persoonsgegevens in de Unie biedt. De vraag rijst derhalve of de bescherming van de persoonsgegevens, die relevant is in het kader van de identificatie van een persoon die burger van de Unie is, van toepassing is omdat hij die hoedanigheid heeft. Verder vraagt de verwijzende rechter zich af of de verordening in de weg staat aan een maatregel zoals de richtsnoeren, die een verbod bevatten zonder zelfs een toetsing en een aanvullende regeling van de vereisten voor de verwerking van persoonsgegevens in het licht van artikel 5 van de verordening toe te staan. Ten slotte zet de verwijzende rechter uiteen dat de leden van de commissies van de kiesdistricten en de personen die het recht hebben om in de stembureaus aanwezig te zijn, een publiek karakter hebben en dat het geen twijfel leidt dat de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer betrekkelijk beperkt is, zodat ook het doel van de richtsnoeren slechts in beperkte mate kan worden bereikt.

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 2, lid 2, onder a), van de algemene verordening gegevensbescherming aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan de toepassing van deze verordening op een ogenschijnlijk zuiver interne situatie, zoals het houden van verkiezingen voor het nationaal parlement, wanneer de persoonsgegevens van personen – burgers van de Europese Unie – het voorwerp van bescherming zijn en de gegevensverwerkingsactiviteiten niet beperkt zijn tot het verzamelen van gegevens in het kader van de betrokken activiteit?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: stelt het einde van de verkiezingen voor het nationaal parlement, die buiten de werkingssfeer van het Unierecht lijken te vallen, de verwerkingsverantwoordelijken, verwerkers en personen die persoonsgegevens opslaan vrij van hun verplichtingen uit hoofde van de verordening als enige middel om persoonsgegevens van burgers van de Unie op het niveau van de Unie te beschermen? Hangt de toepasselijkheid van de verordening uitsluitend af van de activiteit waarvoor de persoonsgegevens zijn gegenereerd of verzameld, hetgeen ook tot de conclusie leidt dat de toepassing ervan niet kan worden uitgesteld?

3. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: verzetten artikel 6 [, lid 1], onder e), van de algemene verordening gegevensbescherming en het in overwegingen 4 en 129 van deze verordening neergelegde evenredigheidsbeginsel zich tegen een nationale regeling ter uitvoering van een verordening als die welke in casu aan de orde is, die de mogelijkheid om bij de registratie van de verkiezingsuitslagen in de stembureaus video-opnamen te maken, van meet af aan uitsluit en beperkt, die differentiatie en regulering van afzonderlijke bestanddelen van de registratieprocedure verbiedt en die de mogelijkheid uitsluit om de doelstellingen van de verordening – bescherming van persoonsgegevens van personen – met andere middelen te bereiken?

4. Subsidiair en tegen de achtergrond van de werkingssfeer van het Unierecht – in verband met het houden van gemeenteraadsverkiezingen en verkiezingen voor het Europees Parlement –: verzetten artikel 6 [, lid 1], onder e), van de algemene verordening gegevensbescherming en het in overwegingen 4 en 129 van deze verordening neergelegde evenredigheidsbeginsel zich tegen een nationale regeling ter uitvoering van een verordening als die welke in casu aan de orde is, die de mogelijkheid om bij de registratie van de verkiezingsuitslagen in de stembureaus video-opnamen te maken van meet af aan uitsluit en beperkt, die niet voorziet in differentiatie en regulering van afzonderlijke bestanddelen van dev registratieprocedure, laat staan dat zij dit toelaat, en die de mogelijkheid uitsluit om de doelstellingen van de verordening – bescherming van persoonsgegevens van personen – met andere middelen te bereiken?

5. Staat artikel 6, lid 1, onder e), van de algemene verordening gegevensbescherming eraan in de weg dat de vaststelling van het rechtmatig verloop van de gehouden verkiezingen en de registratie van de uitslagen daarvan worden gekwalificeerd als een taak van algemeen belang die een bepaalde, aan het evenredigheidsvereiste onderworpen ingreep in de persoonsgegevens van de in de stembureaus aanwezige personen rechtvaardigt wanneer deze een officiële, openbare, bij wet geregelde taak vervullen?

6. Indien de voorgaande vraag bevestigend wordt beantwoord: staat de bescherming van persoonsgegevens in de weg aan de invoering van een nationaal wettelijk verbod op het verzamelen en het verwerken van persoonsgegevens, die de mogelijkheid van uitoefening van begeleidende activiteiten zoals het maken van video-opnamen van materialen en voorwerpen die geen persoonsgegevens bevatten, beperkt wanneer tijdens de registratieprocedure de mogelijkheid bestaat dat bij het maken van video-opnamen van in het stembureau aanwezige personen die op het betrokken tijdstip een taak van algemeen belang verrichten, ook persoonsgegevens worden verzameld?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-135/08), (C-184/99), (C-34/09), (C-438/14), (C-148/02), (C-25/17), (C-394/12), (C-68/94 en C-30/95), (T-102/96), (C-17/03) 

Specifiek beleidsterrein: JenV