C-307/15 en C-308/15 Palacios Martínez ea

Contentverzamelaar

C-307/15 en C-308/15 Palacios Martínez ea

Gevoegde prejudiciële hofzaken

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken
Klik op C-307/15 en C-308/15 voor de volledige dossiers van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   07 september 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   24 september 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   24 oktober 2015
Trefwoorden: consumentenbescherming

Onderwerp
- Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten;
- Richtlijn 2009/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de behartiging van de consumentenbelangen

Verzoekster in zaak C-307/15 María Palacios Martínez heeft in juli 2006 een hypotheek met variabele rente afgesloten bij Banco Bilbao Vizcaya Argentaria (BBVA). Daarbij geldt een beding tot beperking van renteschommelingen van minimumrente 2,25% tot maximum 15% (plafondrente). In maart 2014 start zij een zaak omdat zij meent dat het bodemrentebeding niet door onderhandeling tot stand gekomen is en niet transparant is wegens het ontbreken van inzicht in de gevolgen voor de kosten van het krediet. Zij eist schrapping van het geding wegens oneerlijkheid uit de overeenkomst en teruggave van de ten onrechte geïnde bedragen. Verweerster voert de exceptie van gewijsde zaak op, gebaseerd op het arrest van het SPA Hooggerechtshof (TS) van 09-05-2013 . De rechter wijst de zaak af op de grond dat het een zaak zonder processueel voorwerp betreft omdat het arrest van het TS al de nietigheid van het bodemrentebeding heeft vastgesteld en beslist verder dat de bank niet de bedragen van vóór mei 2013 behoeft terug te betalen.
Verzoekster gaat met name wegens dat laatste oordeel in hoger beroep bij de verwijzende SPA rechter (Audiencia Provincial de Alicante). Zij stelt dat het geen gewijsde zaak betreft en zij baseert zich op arrest in C-397/11 volgens hetwelk RL 93/13 in die zin moet worden uitgelegd dat ‘de nationale rechter die ambtshalve heeft vastgesteld dat een contractueel beding oneerlijk is, de nationale regels van procesrecht zo veel mogelijk aldus moet toepassen dat alle consequenties worden getrokken die volgens het nationale recht voortvloeien uit de vaststelling van het oneerlijke karakter van het betrokken beding, teneinde zich ervan te vergewissen dat de consument niet is gebonden aan dat beding’. Volgens nationale wetgeving zijn oneerlijke bedingen van rechtswege nietig zodat ook de rechter de gevolgen niet kan matigen. In geval van terugbetaling ontstaat voor de bank geen ernstige economische verstoring, zoals het HvJEU als mogelijke beperking heeft aanvaard.
De verwijzende rechter twijfelt over de juiste uitleg van RL 93/13 en legt (in zaak C-307/15) de volgende vragen aan het HvJEU voor:
i) Is het verenigbaar met het beginsel van onverbindendheid zoals neergelegd in artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, dat de terugbetalingsverplichting voortvloeiend uit de nietigverklaring wegens oneerlijkheid van een bodemrentebeding in een leningovereenkomst niet terugwerkt tot de datum van sluiting van de overeenkomst, maar tot een latere datum?
ii) Is de goede trouw van de belanghebbende kringen, die als voorwaarde geldt voor beperking van de terugwerkende kracht van een oneerlijk beding, een autonoom Unierechtelijk begrip dat door alle lidstaten uniform dient te worden uitgelegd?
iii) Zo ja, aan welke criteria moet worden voldaan om te bepalen dat er sprake is van goede trouw van de belanghebbende kringen?
iv) Is in elk geval het gedrag van de verkoper, dat bij de totstandkoming van de overeenkomst heeft geleid tot het gebrek aan transparantie dat bepalend is geweest voor de oneerlijkheid van het beding, in overeenstemming met de goede trouw van de belanghebbende kringen?
v) Is het gevaar van ernstige verstoringen, dat als voorwaarde geldt voor beperking van de terugwerkende kracht van een oneerlijk beding, een autonoom Unierechtelijk begrip dat door alle lidstaten uniform dient te worden uitgelegd?
vi) Zo ja, aan welke criteria moet dan worden voldaan?
vii) Moet het gevaar van ernstige verstoringen uitsluitend worden beoordeeld als het gevaar dat zich voor de verkoper kan voordoen, of moet ook rekening worden gehouden met de schade die de consumenten kunnen lijden door de niet volledige terugbetaling van de bedragen die op grond van dat bodemrentebeding zijn voldaan?

Zaak C-308/15
In deze zaak zijn verzoekers Emilio Irles López en Teresa Torres Andreu. Zij hebben sinds 01-06-2001 een hypothecaire lening bij Banco Popular. In 2007 wordt het kapitaal nog eens verhoogd. De rentepercentages zijn dezelfde als genoemd in C-307/15. Ook zij stappen na jaren naar de rechter om nietigheid van de overeenkomst te eisen. De vragen zijn dezelfde + één aanvullende vraag:
viii) Is de automatische uitbreiding van dezelfde beperking van de terugbetalingsverplichting voortvloeiend uit de nietigheid van een bodemrentebeding, die is uitgesproken in een door een consumentenvereniging tegen [drie] financiële instellingen aangespannen procedure, tot individuele vorderingen gericht op nietigverklaring van een bodemrentebeding wegens oneerlijkheid, ingesteld door de klanten/consumenten die bij andere financiële instellingen een hypothecaire lening hebben gesloten, verenigbaar met het beginsel van onverbindendheid
van oneerlijke bedingen voor de consument, zoals erkend in artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13, en met het recht op effectieve rechtsbescherming zoals erkend in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-370/11 Jörös
Specifiek beleidsterrein: VenJ en EZ

Gerelateerde documenten