C-307/23 G GmbH
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 12 juli 2023 Schriftelijke opmerkingen: 28 augustus 2023
Trefwoorden:
Onderwerp: Artikel 32, lid 1, onder a), punt ii) van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek.
Feiten:
Verzoekster was houder van een douane-entrepot. Zij plaatste conserven in blik die door een andere onderneming (koper) uit derde landen waren ingevoerd, onder het stelsel van douane-entrepots en bracht deze vervolgens in het vrije verkeer in het kader van de domiciliëringsprocedure. De blikken waren voorzien van papieren plaketiketten die de leveranciers in het derde land hadden vervaardigd met behulp van printsjablonen die hun door de koper kosteloos elektronisch ter beschikking waren gesteld. In de aangiften van de douanewaarde stonden slechts de bedragen vermeld die de koper krachtens de met de producenten in de derde landen gesloten verkoopovereenkomsten aan hen moest betalen, inclusief de kosten voor de detailhandelsverpakkingen en het drukken van de hierop aangebrachte papieren etiketten, maar exclusief de kosten voor de printsjablonen.
Bij aanslag heeft verweerder, hoofddouanekantoor HZA, aan verzoekster een naheffing invoerrechten opgelegd. Het HZA was van mening dat evenredige kosten voor designontwerpen of printsjablonen voor de plaketiketten bij de douanewaarde hadden moeten worden opgeteld. Het bezwaar en beroep hiertegen werden afgewezen. De belastingrechter in eerste aanleg was van oordeel dat de kosten voor de vervaardiging van de printsjablonen bij de douanewaarde hadden moeten worden opgeteld. Verzoekster heeft tegen dit vonnis Revision ingesteld.
Overweging:
Volgens verzoekster is er geen rechtsgrondslag om de etiketten en bergingsmiddelen als één geheel te zien. Artikel 32, lid 1, onder a), punt ii), van het communautair douanewetboek (hierna: “CDW) is niet van toepassing, omdat dit alleen ziet op verpakkingsmiddelen die één geheel vormen met de goederen en niet op een informatielabel dat éen geheel vormt met het verpakkingsmiddel waarop het is aangebracht. Bovendien zijn de kosten voor de vervaardiging van de printsjablonen geen kosten „van” verpakkingsmiddelen, zoals in de formulering van artikel 32, lid 1, onder a), punt ii), CDW vereist. Volgens verzoekster vallen designdiensten onder de intellectuele goederen en diensten van artikel 32, lid 1, onder b), punt iv), CDW en hoeven dus niet bij de transactiewaarde te worden opgeteld, aangezien ze binnen de EU zijn verricht.
Volgens de verwijzende rechter zijn de in casu gebruikte conservenblikken verpakkingsmiddelen in de zin van artikel 32, lid 1, onder a), punt ii), CDW. Ook de etiketten die in het derde land op de blikken zijn aangebracht, vallen denkelijk onder deze bepaling, aangezien zij vast met de blikken zijn verbonden en er mogelijk niet onbeschadigd van kunnen worden gescheiden. Overeenkomstig dit standpunt heeft verzoekster de kosten voor het drukken van de etiketten bij de douanewaarde opgeteld. Of artikel 32, lid 1, onder a), punt ii), CDW evenwel zo ruim kan worden uitgelegd dat de bijtelling ook betrekking heeft op kosten voor de vervaardiging van printsjablonen voor de etiketten die in het derde land op de ingevoerde goederen moeten worden aangebracht, is onduidelijk en moet door het Hof worden gepreciseerd. De verwijzende rechter acht een uitlegging volgens welke artikel 32, lid 1, onder b), CDW een specifieke principiële regel voor intellectuele goederen en diensten bevat, redelijk, ook al blijkt dit onvoldoende duidelijk uit de feitelijke bewoordingen en de opbouw van de bepaling. In dit verband moet ook worden verduidelijkt of in het geval van de vaststelling van de douanewaarde van immateriële goederen de toepassing van artikel 32, lid 1, onder a), punt ii), CDW reeds om deze reden is uitgesloten.
De verwijzende rechter merkt op dat het standpunt van het HZA dat in casu artikel 32, lid 1, onder a), punt ii), CDW van toepassing zou moeten zijn, wordt ondersteund door het feit dat de etiketten zonder de printsjablonen niet hadden kunnen worden voortgebracht en dat deze derhalve uiteindelijk zijn opgegaan in de goederen zoals deze voor het vrije verkeer werden aangegeven. Ook de nauwe verbondenheid van de etiketten met de blikken pleit voor het standpunt van het HZA. Ten slotte vloeit de betekenis van de printsjablonen ook voort uit het feit dat de etiketten informatie over de inhoud van de blikken bevatten. Het in aanmerking nemen van de kosten van de printsjablonen geeft derhalve de werkelijke economische waarde van de ingevoerde goederen weer. De argumenten van verzoekster mogen echter evenmin van de hand worden gewezen. Zo worden printsjablonen of soortgelijke intellectuele goederen en diensten noch in artikel 32, lid 1, onder a), CDW noch in AR 5 vermeld. Indien de lijst in artikel 32 CDW limitatief is, zoals de verwijzende rechter veronderstelt, pleit dit tegen de optelling van kosten voor printsjablonen bij de douanewaarde. Voorts rijst de vraag waarom intellectuele goederen en diensten die in het douanegebied van de Unie worden geleverd, volgens het ruim geformuleerde artikel 32, lid 1, onder b, CDW niet in de douanewaarde zouden moeten worden begrepen, maar wel volgens het enger geformuleerde artikel 32, lid 1, onder a, CDW, wanneer deze als onderdeel van de verpakkingsmiddelen moeten worden beschouwd.
Prejudiciële vragen:
Moeten de kosten voor in het douanegebied van de Unie vervaardigde printsjablonen voor etiketten worden opgeteld bij de transactiewaarde overeenkomstig artikel 32, lid 1, onder a), punt ii), of artikel 32, lid 1, onder b), punt iv), van het communautair douanewetboek (CDW), indien de in het douanegebied van de Unie gevestigde koper de printsjablonen kosteloos in elektronische vorm ter beschikking stelt van de leveranciers in het derde land?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: BMW, C 509/19; Hamamatsu Photonics Deutschland, C-529/16.
Specifiek beleidsterrein: FIN-FISC