C-308/19

Contentverzamelaar

C-308/19

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 12 juli 2019
Schriftelijke opmerkingen: 28 augustus 2019

Trefwoorden : mededinging; verjaring

Onderwerp :

- VEU artikel 4(3);

- VWEU artikel 101(1);

- Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag;

 

Feiten:

Op 07.09.2009 heeft de mededingingsautoriteit ambtshalve onderzoeken ingesteld tegen o.a. Import Export SRL. Op 09.12.2014 heeft de mededingingsautoriteit tijdens haar beraadslagingen de minuut van de beslissing goedgekeurd. Bij besluit van 14.04.2015 heeft zij vervolgens vastgesteld dat Whiteland overeenkomsten heeft gesloten om de mededinging op de markt te verstoren of te belemmeren, en werd een boete opgelegd van 2.324.484 Roemeense lei (RON), wat overeenkomt met 0,55% van de in 2013 behaalde omzet. Whiteland is tegen dit besluit opgekomen bij de bestuursrechter in eerste aanleg en stelt dat het recht om de sanctie op te leggen is verjaard. De Curtea de Apel heeft vastgesteld dat de verjaringstermijn op 07.09.2014 is verstreken, zodat het recht van de mededingingsautoriteit om de sanctie op te leggen op 09.12.2014 – de datum waarop de beslissing is genomen – en op 14.04.2015 – de datum waarop het besluit is vastgesteld – reeds was verjaard. De mededingingsautoriteit is van mening dat de rechter ten onrechte ervan is uitgegaan dat Whiteland de laatste mededingingsverstorende handeling niet op 31.12.2009, maar op 15.07.2009 heeft verricht, en dat hij de nationale bepalingen betreffende stuiting van de verjaring onjuist heeft uitgelegd, en heeft daarom bij de verwijzende rechter cassatieberoep tegen het arrest van Curtea de Apel București ingesteld.

 

Overweging:

De vraag is of de artikelen 61 en 62 van wet nr. 21/1996 van toepassing zijn, zoals de rechter heeft geoordeeld – dat wil zeggen dat de verjaring wordt gestuit door elke handeling die de mededingingsautoriteit verricht met het oog op een eerste beoordeling of instelling van onderzoek naar een specifieke inbreuk op de wet in de zin van artikel 61 – dan wel of deze artikelen, mede gelet op de uitlegging van artikel 4(3)VEU en artikel 101(1)VWEU, moeten worden uitgelegd in overeenstemming met artikel 25(3) van verordening 1/2003, volgens hetwelk de verjaring wordt gestuit door elke handeling die ter instructie of vervolging van de inbreuk wordt verricht.

 

Prejudiciële vragen:

Moeten artikel 4, lid 3, VEU en artikel 101 VWEU aldus worden uitgelegd dat zij de rechterlijke instanties van de lidstaten ertoe verplichten om de nationale regelgeving waarbij de verjaring wordt geregeld van het recht van de mededingingsautoriteit om administratieve sancties op te leggen, uit te leggen in overeenstemming met artikel 25, lid 3, van verordening (EG) nr. 1/2003, en eraan in de weg staan dat een bepaling van nationaal recht aldus wordt uitgelegd dat de verjaring uitsluitend wordt gestuit door de formele instelling van een onderzoek naar een mededingingsverstorende praktijk, terwijl de handelingen die daarna in het kader van dit onderzoek worden verricht niet kunnen worden aangemerkt als handelingen die de verjaring stuiten?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: X C-429/07; C-360/09;

Specifiek beleidsterrein: EZK