C-308/22 PAN Europe 

Contentverzamelaar

C-308/22 PAN Europe 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    28 juli 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    14 september 2022

Trefwoorden: gewasbeschermingsmiddel, zonaal rapporterende lidstaat, wetenschappelijke en technische kennis

Onderwerp: Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad

Feiten:

Closer is een gewasbeschermingsmiddel op basis van de werkzame stof sulfoxaflor. Dow heeft op 30-04-2015 in Nederland een aanvraag ingediend voor de uitbreiding van de toelating van Closer voor de toepassing in open teelten van kool en aardappelen. Dow heeft dezelfde aanvraag ingediend in, voor wat betreft de centrale zone waarin ook Nederland ligt, Ierland, Oostenrijk, België, Tsjechië, Duitsland, Hongarije, Polen, Roemenië, Slowakije en het Verenigd Koninkrijk. Ierland heeft de aanvraag als zonaal rapporterende lidstaat beoordeeld. Voor wat betreft de effecten op bijen heeft Ierland de beoordeling uitgevoerd op basis van het door de European Food Safety Authority (EFSA) uitgebrachte EFSA Guidance Document on Terrestrial Ecotoxicology, van 17-10-2002 (richtsnoer 2002). Ierland heeft deze beoordeling afgerond in 2016. Op basis van de beoordeling van de zonaal rapporterende lidstaat Ierland heeft verweerder besloten om de toelating van Closer uit te breiden met de gevraagde toepassing en daarbij een restrictiezin op te nemen om de risico's voor bijen te beperken. Op het in 2011 gedane verzoek van de Europese Commissie heeft de EFSA een nieuw richtsnoer opgesteld voor de beoordeling van de risico's voor bijen gepubliceerd op 04-07-2013 (richtsnoer 2013), maar dit richtsnoer heeft Ierland niet gebruikt voor de beoordeling van de risico's voor bijen. Appellante is het niet eens met de door verweerder toegestane uitbreiding van de toelating van Closer en voert daartoe aan dat de door verweerder gevolgde beoordeling door Ierland niet gebaseerd is op de stand van de wetenschappelijke en technische kennis, omdat die is gebaseerd op richtsnoer 2002. Verweerder had voor de beoordeling richtsnoer 2013 moeten gebruiken. Appellante heeft opgemerkt dat richtsnoer 2013 vanaf de publicatie in 2013  beschikbaar was. Dat een aantal lidstaten uit politieke overwegingen richtsnoer 2013 niet wil toepassen doet daaraan niet af, want Verordening 1107/2009 vereist niet een meerderheidstandpunt van de lidstaten voor toepassing van een richtsnoer.

Overweging:

Het College vraagt zich allereerst af of en in hoeverre de betrokken lidstaat bevoegd dan wel verplicht is zelfstandig te onderzoeken of de zonaal rapporterende lidstaat de beoordeling overeenkomstig het eerste lid van artikel 36 van Verordening 1107/2009 heeft uitgevoerd, alsmede of en in hoeverre het College vervolgens het door verweerder genomen besluit over toelating moet toetsen aan deze vereisten, voor zover dat wegens daartegen aangevoerde gronden aangewezen is. Daarbij neemt het College in aanmerking dat het tweede lid van artikel 36 van Verordening 1107/2009 voorop lijkt te stellen dat de betrokken lidstaten toelatingen verlenen of weigeren op grond van de conclusies van de zonaal rapporterende lidstaat die de aanvraag overeenkomstig de artikelen 31 en 32 van Verordening 1107/2009 heeft onderzocht. De tekst van deze bepaling lijkt te veronderstellen dat de betrokken lidstaten de conclusies van de zonaal rapporterende lidstaat moeten overnemen bij hun besluiten tot toelating en geen ruimte hebben om een eigen beoordeling te verrichten. Zou verweerder de conclusies van de zonaal rapporterende lidstaat over de aanvraag tot de zijne moeten maken in het kader van aanvragen tot toelating van gewasbeschermingsmiddelen, dan rijst de vraag of partijen als appellante in de betrokken lidstaten het in artikel 47 van het Handvest opgenomen recht op een doeltreffende voorziening in rechte wel ten dienste staat om de juistheid van de beoordeling door de zonaal rapporterende lidstaat te betwisten in het kader van de toelating van het betreffende gewasbeschermingsmiddel in de betrokken lidstaat. Als artikel 36 van Verordening 1107/2009 zo zou worden uitgelegd dat verweerder de beoordeling van de zonaal rapporterende lidstaat als een gegeven moet beschouwen, vraagt het College zich af of een dergelijke uitleg wel strookt met het voorzorgsbeginsel, dat moet worden toegepast wanneer er wetenschappelijk gezien onzekerheid bestaat over de risico's voor de volksgezondheid van mensen en dieren of voor het milieu van de op hun grondgebied toe te laten gewasbeschermingsmiddelen. In deze procedure is ook de vraag opgekomen hoe de bewoordingen 'stand van de wetenschappelijke en technische kennis met gebruikmaking van de richtsnoeren die ten tijde van de aanvraag beschikbaar zijn' moeten worden uitgelegd.

Prejudiciële vragen:

1) Heeft de betrokken lidstaat, die op grond van artikel 36, tweede lid, van Verordening 1107/2009 over de toelating van een gewasbeschermingsmiddel beslist, ruimte om af te wijken van de beoordeling van de zonaal rapporterende lidstaat die op grond van artikel 36, eerste lid, van Verordening 1107/2009 de aanvraag heeft onderzocht, en zo ja, wat is die ruimte?

2) Als het antwoord op de eerste vraag moet luiden dat er geen dan wel beperkte ruimte is voor de betrokken lidstaat, op welke wijze wordt dan gestalte gegeven aan het recht op een doeltreffende voorziening in rechte als bedoeld in artikel 47 van het Handvest? Kan de juistheid van de beoordeling van de zonaal rapporterende lidstaat dan ten volle aan de orde worden gesteld bij de nationale rechter van de betrokken lidstaat?

3) Indien de betrokken lidstaat dan wel de rechterlijke instantie van die lidstaat tot de conclusie komt dat de beoordeling van de zonaal rapporterende lidstaat op ontoereikende gronden berust, in hoeverre is de betrokken lidstaat alsdan gehouden de zonaal rapporterende lidstaat te betrekken in de totstandkoming tot een wel toereikend gemotiveerde beoordeling?

4) Kan de zonaal rapporterende lidstaat volstaan met een beoordeling op basis van uitsluitend vastgestelde richtsnoeren, ook al is de daarin verwerkte wetenschappelijke en technische kennis niet geheel meer actueel?

5) Indien het antwoord op de vorige vraag ontkennend luidt, kan de zonaal beoordelende lidstaat dan aanvullend volstaan met wetenschappelijke en technische kennis verwerkt in al wel opgestelde, maar nog niet vastgestelde richtsnoeren, of moet de zonaal beoordelende lidstaat acht slaan op alle, ook buiten richtsnoeren, beschikbare wetenschappelijke en technische kennis?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (C-616/17), Bayer CropScience AG en Bayer AG tegen Europese Commissie (C-499/18 P)

Specifiek beleidsterrein: LNV