C-309/17 Stadtwerke Delmenhorst

Contentverzamelaar

C-309/17 Stadtwerke Delmenhorst

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   18 juli 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   4 september 2017

Trefwoorden: interne markt aardgas; transparantie; rechtstreekse toepassing

Onderwerp: richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van richtlijn 98/30/EG

Verzoekster is een gemeentelijke dienstverlenend bedrijf in de vorm van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Zij levert onder meer aardgas aan verweerder (consument). Verweerder heeft een betalingsachterstand van € 5.350,80 over de periode 31-001-2005 – 28-08-2012 omdat hij het niet eens is met de verhogingen van de gasprijzen vanaf 2004. Verweerder stelt dat de verhogingen unilateraal zijn doorgevoerd dat klanten niet persoonlijk op de hoogte zijn gesteld maar het in de krant moesten lezen. Verzoeksters vordering is in eerste aanleg afgewezen omdat zij de noodzaak van prijsverhoging niet afdoende heeft aangetoond, dit naar aanleiding van het arrest van het Bundesgerichtshof na arrest van het HvJEU in C-359/11 en C-400/11 waarin het BGH toepassing van bepaalde DUI regelgeving op gebied van energielevering buiten toepassing had verklaard. Het BGH heeft een aanvullende uitleg gegeven van de gasleveringsovereenkomst teneinde de lacune te verhelpen die door de onverenigbaarheid van de nationale voorschriften met het EUrecht was ontstaan. Verzoekster gaat tegen deze uitspraak in beroep bij de verwijzende rechter.

Bij de verwijzende DUI rechter (Hanseatisches Oberlandesgericht Bremen) stelt verzoekster dat zij aan haar verplichtingen om aan te tonen dat de prijsverhogingen gerechtvaardigd waren heeft voldaan en draagt nog aanvullende bewijzen aan. Verweerder is onder andere van mening dat de prijsverhogingen alleen al ongeldig zijn omdat een aanvullende uitleg van een overeenkomst, als die van het BGH niet in het nadeel van de consument kan zijn, gelet op het genoemde arrest van het HvJEU. Hij stelt ook dat RL 2003/55 hier rechtstreeks moet worden toegepast, aangezien verzoekster als gemeentelijk bedrijf aan overheidstoezicht is onderworpen. Voor de verwijzende rechter hangt het slagen van het beroep af van uitleg van artikel 3.3 jo. bijlage A onder b) en c) van RL 2003/55. Hij oordeelt dat verzoekster gedeeltelijk aan de door het BGH gestelde eisen heeft voldaan, maar dat zij ten onrechte verweerder niet vooraf hebben geïnformeerd over prijsverhogingen waardoor het transparantievereiste is geschonden. De vraag is dus of deze schending aan de geldigheid van de verhoging in de weg staat en zo ja of hier sprake kan zijn van rechtstreekse toepassing van de RL. Hij legt het HvJEU de volgende vragen voor:

1. Moet artikel 3, lid 3, in samenhang met bijlage A, onder b) en c), van richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van richtlijn 98/30/EG (PB L 17[6], blz. [57]) aldus worden uitgelegd dat de omstandigheid dat de afnemer van gas tijdig noch rechtstreeks in kennis is gesteld van de voorwaarden, de reden en de omvang van een aankomende tariefwijziging voor gasleveringen, in de weg staat aan de geldigheid van een dergelijke tariefwijziging?

2. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord: Is artikel 3, lid 3, in samenhang met bijlage A, onder b) en c), van richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van richtlijn 98/30/EG sedert 1 juli 2004 rechtstreeks van toepassing op een privaatrechtelijk (in de vorm van een Duitse GmbH) georganiseerd leveringsbedrijf, aangezien die bepalingen van deze richtlijn inhoudelijk gezien onvoorwaardelijk zijn en dus zonder verdere omzettingshandeling kunnen worden toegepast, en de burger rechten verlenen ten aanzien van een organisatie die, ondanks haar privaatrechtelijke rechtsvorm, onder gezag van de staat staat omdat deze de enige aandeelhouder van de onderneming is?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-359/11 Schulz et C-400/11 Egbringhoff

Specifiek beleidsterrein: EZ