C-31/17 Sucrerie de Toury

Contentverzamelaar

C-31/17 Sucrerie de Toury

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   13 maart 2017
Concept schriftelijke opmerkingen:       27 maart 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   27 april 2017

Trefwoorden: energie/belasting; mislopen vrijstelling door te late omzetting RL;

Onderwerp: - Richtlijn 2003/96 van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit.

Verzoekster exploiteert een warmtekrachtkoppelingsinstallatie waarvoor zij aardgas als brandstof gebruikt. Zij betaalt daarover binnenlandse verbruiksbelasting. Op grond van artikel 14 van RL 2003/96 van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit had verzoekster van die belasting vrijgesteld moeten zijn. Zij verzoekt dan ook de Rb Orléans de FRA Staat te veroordelen tot een schadevergoeding wegens te late omzetting van RL 2003/96. De Rb wijst de vordering 31-01-2013 af. Het Hof van Beroep Nantes verwerpt 18-12-2014 verzoeksters beroep. Verzoekster stelt daarop cassatieberoep in bij de verwijzende rechter. Zij stelt onjuiste rechtsopvatting door het hof, gebrekkige motivering en hekelt de weigering van het hof om vragen aan de EURrechter voor te leggen, met name om nadere uitleg van artikel 14 en 15 van de RL. Verweerder (MinFIN) stelt dat verzoeksters middelen ongegrond zijn.

De verwijzende FRA rechter (Raad van State) stelt vast dat de door verzoekster genoemde vrijstelling niet in alle gevallen geldt bij leveringen van aardgas die bestemd zijn om in warmtekrachtkoppelings-installaties te worden gebruikt; voor verzoekster geldt de vrijstelling dan ook niet. Volgens verzoekster verplicht artikel 14 van de RL de EULS het aandeel van aardgas waarvan het verbruik overeenstemt met de productie van elektriciteit, vrij te stellen van belasting en heeft de in artikel 15 bedoelde mogelijkheid belastingvrijstellingen toe te passen enkel betrekking op het aandeel van aardgas dat overeenstemt met de productie van warmte. Dit standpunt is bevestigd in een brief van het DG Belastingen en Douane-Unie van de EURCIE van 16-05-2011 die aan verzoekster is gericht en die zij heeft overgelegd in hoger beroep. Het (FRA) hof van beroep oordeelde echter dat het door de onderneming gebruikte aardgas uitsluitend onder artikel 15 van de RL viel, en niet onder artikel 14, en dat haar belastingregeling niet kon worden opgesplitst naargelang het aardgas bestemd was voor de productie van warmte of van elektriciteit. De uitleg van de appelrechter dat de bijzondere regeling van artikel 15 afwijkt van de algemene regeling van artikel 14, vindt evenwel steun in de bewoordingen van artikel 15, die de toepassing van artikel 14 niet uitdrukkelijk beperken tot het aandeel van aardgas dat wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit.

Om de zaak te kunnen beslissen heeft de rechter antwoord van het HvJEU nodig op de volgende vraag:

“Vallen energieproducten die worden gebruikt voor warmtekrachtkoppeling uitsluitend onder de mogelijkheid tot belastingvrijstelling waarin artikel 15, lid 1, onder c), van richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 voorziet, of vallen zij ook, wat het aandeel van deze producten betreft waarvan het verbruik overeenstemt met de productie van elektriciteit, onder de verplichting tot belastingvrijstelling waarin artikel 14, lid 1, onder a), voorziet?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: IenM, FIN

Gerelateerde documenten