C-31/21 Eurocostruzioni    

Contentverzamelaar

C-31/21 Eurocostruzioni    

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     11 maart 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     25 april 2021

Trefwoorden : structuurfondsen; financiering;

Onderwerp :

Verordening (EG) nr. 1685/2000 van de Commissie van 28 juli 2000 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad met betrekking tot de subsidiabiliteit van de uitgaven voor door de structuurfondsen medegefinancierde verrichtingen;

Feiten:

Verzoekster had financiële bijstand (kapitaalinbreng) verkregen voor de bouw van een hotel. Zij had de gebouwen opgetrokken, het meubilair aangekocht, aan het bestuur van de regio Calabrië de in het bericht van aanbesteding en het besluit tot bijstandsverlening genoemde documenten overgelegd (te weten, vereffende facturen voor de roerende goederen, en de hoeveelhedenstaat en het dagboek der werken voor de uitgevoerde werken), en had tot slot bij de oplevering een positieve beoordeling van de bevoegde technische commissie gekregen. Echter, heeft verzoekster nooit de betaling ontvangen van het deel van de financiële bijstand voor de werkzaamheden en de installaties omdat de Regione Calabria aanvullende boekingsstukken met vergelijkbare bewijskracht als facturen had geëist. Verzoekster betoogt dat de subsidiabele uitgaven die betrekking hebben op de door haar zelf opgetrokken gebouwen en geplaatste installaties, en dus verschillen van die voor de aankoop van gronden, onroerende goederen, meubilair en uitrusting, op een andere manier mochten worden bewezen dan met vereffende facturen en gelijkwaardige documenten. In eerste aanleg kreeg verzoekster gelijk, maar de rechter in tweede aanleg heeft het hoger beroep van de Regione Calabria toegewezen. Verzoekster stelde hierop casstieberoep in.

Overweging:

Verzoekster beroept zich op de onjuiste toepassing van punt 2.1 van de bijlage bij verordening 1685/2000, het bericht van aanbesteding dat is goedgekeurd, het besluit tot bijstandsverlening en de beginselen van goede trouw, redelijkheid en billijkheid en gewettigd vertrouwen. Verzoekster merkt op dat de Uniewetgeving niet uitdrukkelijk, maar enkel “algemeen genomen” van de eindbegunstigden  verlangt dat zij de betaling van de verrichtingen waarvoor financiële bijstand wordt verleend, staven met ”vereffende facturen” of met “boekingsstukken met vergelijkbare bewijskracht”. Verder benadrukt verzoekster dat de technische inspectiecommissie heeft vastgesteld dat de gerealiseerde werken in kwaliteit en kwantiteit overeenstemden met de in het besluit tot bijstandsverlening vermelde werken. Verzoekster voert verder aan dat noch de nationale noch de Uniewetgeving uitdrukkelijk voorschrijft dat voor de gerealiseerde werken facturen worden overgelegd. Voor de beoordeling van deze middelen moet uitlegging worden gegeven aan het Unierecht, in het bijzonder verordening 1685/2000.

Prejudiciële vragen:

1. Moeten de door de eindbegunstigde gedane betalingen overeenkomstig verordening (EG) nr. 1685/2000 van de Commissie van 28 juli 2000 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad met betrekking tot de subsidiabiliteit van de uitgaven voor door de structuurfondsen medegefinancierde verrichtingen, en met name regel nr. 1, punt 2.1, van de bijlage erbij, dat ziet op de „bewijsstukken inzake de uitgaven”, noodzakelijkerwijs worden gestaafd met vereffende facturen, ook al wordt de bijstand aan de begunstigde verleend om een gebouw op te trekken met eigen materialen, middelen en arbeidskrachten, of kan daarvan worden afgeweken op een andere manier dan die waarin uitdrukkelijk is voorzien voor de gevallen waarin dit niet mogelijk is, waarbij „boekingsstukken met vergelijkbare bewijskracht” moeten worden overgelegd?

2. Hoe moet de uitdrukking „boekingsstukken met vergelijkbare bewijskracht” worden uitgelegd?

3. Staan de bovengenoemde bepalingen van de verordening in het bijzonder in de weg aan een nationale en regionale regeling en de bijbehorende bestuurlijke uitvoeringsmaatregelen die, ingeval de bijstand aan de begunstigde is verleend om met eigen materialen, middelen en arbeidskrachten een gebouw op te trekken, voorzien in een systeem van controle van de gefinancierde uitgaven door het bestuur bestaande in: a) voorafgaande kwantificering van de werken op basis van een regionale prijslijst voor openbare werken en, voor de posten die niet zijn opgenomen in dit instrument, op basis van de geldende marktprijzen, zoals geraamd door de ontwerper, b) verslaglegging achteraf, met overlegging van de boekhouding van de werkzaamheden, bestaande uit het dagboek der werken en het [or.12] boekhoudregister, die beide op elke bladzijde door de bouwcoördinator en de begunstigde onderneming zijn ondertekend, en de verificatie en controle van wat is uitgevoerd, op basis van de onder a) bedoelde eenheidsprijzen, door een technische inspectiecommissie die door de bevoegde regionale overheid is aangesteld?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten