C-311/13 Tümer

Contentverzamelaar

C-311/13 Tümer

Prejudiciële Hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   30 juli 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   16 augustus 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   16 september 2013
Trefwoorden: bescherming werknemers bij insolventie; associatieverdrag EEG/TUR

Onderwerp: 
- VWEU artikel 153 (uitvoering sociale politiek)
- Richtlijn 2008/94/EG (insolventieRL)

Verzoeker heeft de Turkse nationaliteit en is sinds 1988 in NL. Tussen 1988 en 1995 heeft hij een vergunning voor bepaalde gehad voor verblijf bij echtgenote. In 1996 is het stel gescheiden. Verzoeker vraagt in oktober 2005 een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd aan. StasJUS wijst dat verzoek af, verzoekers bezwaar wordt ongegrond verklaard (april 2007), als ook het hoger beroep (augustus 2008).
Verzoeker werkt met onderbrekingen sinds 1997. Sinds 2005 werkt hij bij Halfmoon Cosmetics BV die in ieder geval aantoonbaar in 2007 WW-premie voor verzoeker afdraagt. Door financiële problemen van het bedrijf krijgt verzoeker sinds augustus 2007 nog maar een deel van zijn salaris en in januari 2008 wordt het bedrijf failliet verklaard. Per 26 januari wordt verzoeker ontslagen. Hij vraagt een WW-uitkering aan bij UWV die bij besluit van 08-02-2008 wordt afgewezen. Hij gaat in beroep bij de Rb DB die oordeelt dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat verzoeker niet als werknemer in de zin van de WW kan worden beschouwd omdat hij in NL geen verblijfstitel heeft. Verzoeker gaat in hoger beroep bij de CRvB. Hij is van mening dat hij werknemer is en als zodanig recht heeft op uitbetaling. Het feit dat hij niet (meer) rechtmatig in NL verblijft doet daar naar zijn mening niet aan af. Het UWV echter stelt dat de reikwijdte van de insolventierichtlijn zich niet uitstrekt tot onderdanen van derde landen die niet rechtmatig in NL verblijven. Althans zo is het in de WW opgenomen, met name onder artikel 3.3 en artikel 61.

Deze verwijzende NL rechter stelt het HvJEU de volgende vraag:
“Moet, mede gelet op de in artikel 137, tweede lid, van het EG-Verdrag (thans artikel 153, tweede lid, van het VWEU) gelegen grondslag, de Insolventierichtlijn, in het bijzonder de artikelen 2, 3 en 4 van deze richtlijn, zo worden uitgelegd dat daarmee onverenigbaar is een nationale regeling als artikel 3, derde lid en artikel 61 van de WW op grond waarvan niet als werknemer wordt beschouwd de vreemdeling die onderdaan van een derde land is en die niet rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en 1,van de Vreemdelingenwet 2000, ook in het geval als dat van appellant, die een insolventie-uitkering heeft aangevraagd, naar civielrecht als werknemer moet worden aangemerkt en aan de overige voorwaarden voor toekenning daarvan voldoet?”

Specifiek beleidsterrein: SZW
Mede VenJ

Gerelateerde documenten