C-311/15 TrustBuddy

Contentverzamelaar

C-311/15 TrustBuddy

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   11 augustus 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   28 augustus 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   28 september 2015
Trefwoorden:  consumentenbescherming; oneerlijke bedingen

Onderwerp
- Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten;
- Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad

Verzoekster is een beursgenoteerde vennootschap die zich in verschillende EULS bezig houdt met ‘peer-to-peer-kredietdiensten’ (P2P). Zij heeft een vordering (totaal €886,49) ingesteld op een consument (verweerder Lauri Pihlajaniemi) met wie zij op 16-08-2013 een overeenkomst heeft gesloten tot kredietverlening (€ 600). P2P houdt in dat particulieren die zich via internet voor het systeem hebben aangemeld van en aan elkaar kredieten kunnen opnemen en verstrekken. Verzoekster treedt op als tussenpersoon (‘ontmoetingsplaats’) en is geen partij bij de overeenkomst. De door haar opgestelde algemene voorwaarden (waar consumenten voor tekenen) zijn wel op de overeenkomsten van toepassing en bevatten onder meer de volgende bepalingen. Verzoekster stelt het rentepercentage (voor alle kredieten gelijk) vast en de aan verzoekster te betalen vergoeding voor het tot stand komen van de lening. Het geld dat kredietgevers storten (om te worden uitgeleend) wordt over zoveel mogelijk kredietnemers verdeeld om het risico te spreiden. Verzoekster zorgt voor eerlijke verdeling van eventuele verliezen. De identiteit van kredietgevers en –nemers wordt uit veiligheidsoverwegingen en om praktische redenen niet vermeld. Verzoekster is namens de kredietgevers gemachtigd in rechte op te treden om schulden te innen. Verweerder is niet bij de Rb verschenen en heeft ook niets van zich laten horen. De Rb wijst de vordering af voor zover deze de wettelijk vastgelegde kosten (renteplafond) te boven gaat. Hij oordeelt dat verweerder geen uitdrukkelijke kredietovereenkomst met de inleggers van fondsen heeft gesloten. Er is een leenverhouding tussen verzoekster en verweerder, waardoor de FIN wet betreffende het renteplafond van toepassing is. Verzoekster gaat in beroep maar daar blijft de uitspraak in stand. De zaak ligt nu voor bij de verwijzende rechter. Verzoekster benadrukt daarin dat zij als kredietbemiddelaar optreedt en dat haar activiteiten niet onder de FIN wet vallen.

Bij de verwijzende FIN rechter (Hof van Cassatie) gaat het alleen over de door verzoekster gevorderde rente en kosten, hetgeen neerkomt op een jaarlijks percentage van 733,95%. Het Hof moet beslissen of verzoekster hier als kredietgever in de zin van RL 2008/48 moet worden beschouwd en of het om een kredietovereenkomst in de zin van die RL gaat. Hij legt de volgende vraag aan het HvJEU voor:
“Dient artikel 3, onder b), van richtlijn 2008/48/EG kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad aldus te worden uitgelegd, dat als kredietgever ook moet worden aangemerkt een onderneming die via internet zogenoemde peer-to-peer-kredieten aanbiedt aan consumenten en die tegenover de consument een doorgaans aan een kredietgever toekomende zeggenschap uitoefent wat betreft de kredietvoorwaarden en de verlening en terugvordering van het krediet, hoewel de fondsen voor de kredieten afkomstig zijn van anoniem blijvende particulieren en gescheiden worden gehouden van het eigen vermogen van de onderneming?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-76/10 Pohotovost
Specifiek beleidsterrein: VenJ mede EZ

Gerelateerde documenten