C-312/17

Contentverzamelaar

C-312/17

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:   18 juli 2017
Schriftelijke opmerkingen:                   4 september 2017

Trefwoorden: gelijke behandeling arbeid/beroep; uitkering gehandicapten

Onderwerp: Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een
algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep

Verzoeker, geboren 1954, heeft een invaliditeitspercentage van 50%. Hij heeft vanaf 1978 als burgerpersoneelslid bij de Britse strijdkrachten gediend, laatstelijk als bewaker in een kazerne in Münster/DUI. Deze dienstbetrekking viel onder de cao voor werknemers bij in DUI gestationeerde Britse strijdkrachten. Eind 2013 wordt de kazerne gesloten; verzoeker wordt per 31-12-2013 ontslagen. Sinds 01-03-2014 werkt hij bij een particuliere onderneming. Vanaf 01-01-2014 ontvangt hij een maandelijkse overbruggingsuitkering die valt onder de bijzondere sociale uitkeringen: het waarborgen van voldoende levensonderhoud en daarnaast stimulans om een nieuwe baan te vinden. Maar volgens partijen bij de cao is na het verwerven van een (deel)pensioenrecht aan deze overbruggingsuitkering geen behoefte meer. Verzoeker is per 01-05-2015 vervroegd gepensioneerd en zijn uitkering wordt per die datum stopgezet. Als hij niet ernstig gehandicapt zou zijn zou dit pas (allebei) per 01-09-2017 zijn geschied. Verzoeker vordert dan ook doorbetaling maar de arbeidsrechter in eerste aanleg wijst zijn eis af. De zaak ligt nu voor bij de verwijzende rechter.

De verwijzende DUI rechter (Landesarbeitsgericht Hamm) acht discriminatie in deze zaak niet uitgesloten. Hij wijst echter op rechtspraak van het HvJEU voor wat betreft verschillende beslissingen over de gevolgen die de mogelijkheid van het ontvangen van pensioen heeft op uitkeringen, met name arrest C-152/11, eveneens een zaak over een gehandicapte werknemer. De verwijzende rechter vraagt zich af of toepassing van de betreffende cao in strijd is met artikel 2.2 van RL 2000/78. De (neutrale) formulering van de gewraakte passage in de cao, die uitgaat van een vervroegd pensioenrecht, heeft voor gehandicapte werknemers andere gevolgen dan voor niet-gehandicapte werknemers. Het gaat er daarbij niet om of de werknemer van de regeling gebruik maakt maar enkel dat hij pensioengerechtigd is. Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en ontvangst van een overbruggingsuitkering geschiedt echter onder dezelfde voorwaarden. Aangezien de cao ook tot doel heeft arbeidsmarktdeelname te stimuleren wordt het belang van een ernstig gehandicapte om voordat hij stopt met werken zo lang mogelijk opgenomen te blijven in het arbeidsproces, geschaad wanneer hij vroeger dan niet-gehandicapte werknemers zijn aanspraak op een overbruggingsuitkering en daardoor de mogelijkheid verliest tot het uitoefenen van lager betaald, maar bij zijn handicap passend werk. De uit de vakbondsvrijheid voortvloeiende beoordelingsmarge van de partijen bij de cao staat hieraan niet in de weg. Die zijn overeenkomstig artikel 16.b) van RL 2000/78/EG de adressaat van het beginsel van gelijke behandeling van die RL. Hij legt het HvJEU de volgende vraag voor:

“Dient artikel 2, lid 2, van richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling in een collectieve arbeidsovereenkomst die bepaalt dat een overbruggingsuitkering – die wordt toegekend om te waarborgen dat werknemers die hun baan verloren hebben naar behoren in hun levensonderhoud kunnen voorzien op basis van de in de collectieve arbeidsovereenkomst vastgelegde basisvergoeding, tot aan de verwerving van economische zekerheid door de aanspraak op een pensioen uit de wettelijke pensioenverzekering – eindigt met het recht op een vervroegd pensioen, en die bij haar toepassing uitgaat van de mogelijkheid een vervroegd pensioen wegens handicap te ontvangen?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-152/11 Odar

Specifiek beleidsterrein: BZK en SZW