C-312/21

Contentverzamelaar

C-312/21

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     4 augustus 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     21 augustus 2021

Trefwoorden : mededinging, schadevordering wegens inbreuk op artikel 101 VWEU, proceskosten, schadebegroting

Onderwerp :

•          Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU);

•          Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

•          Richtlijn 2014/104/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie

Feiten:

De Europese Commissie heeft bij besluit van 19 juli 2016 (zaak AT.39824) een inbreuk op het mededingingsrecht (artikel 101 VWEU) vastgesteld. Deze inbreuk bestond uit de onderlinge afstemming tussen een aantal vrachtwagenfabrikanten (waaronder Daimler, Renault en Iveco), met als doel om de brutoprijzen van vrachtwagens te verhogen en de kosten van de invoering van nieuwe technologieën voor de controle van verontreinigende emissies door te berekenen. Verzoekster heeft vrachtwagens gekocht bij Daimler, Renault en Iveco en is in oktober 2019 een schadevergoedingsprocedure gestart tegen Daimler vanwege de inbreuk. Van belang in deze zaak is om te bepalen wat de omvang van de schade is die door verzoekster is geleden als gevolg van de inbreuk. De verzoekster moest bewijs aanleveren ter staving van de geleden schade. In dit kader is met name de vraag van belang of er sprake is van een informatie-asymmetrie tussen verzoekster en verweerster (Daimler) waardoor er voor verzoekster bijzondere bewijsmoeilijkheden aanwezig waren die rechtvaardigden dat de rechter de schade mag ramen (artikel 17, lid 1, richtlijn 2014/104). Verder is van belang dat het deskundigenrapport van verzoekster – waarin zij de schade heeft berekend – door de rechter als niet overtuigend is bevonden en dat daardoor waarschijnlijk slechts een gedeelte van haar vordering zal worden toegewezen. Een gedeeltelijke toewijzing van een vordering heeft echter ook tot gevolg dat slechts een gedeelte van de proceskosten van de verzoekster moet worden vergoed door verweerder (artikel  394, lid 2, Spaans wetboek van burgerlijke rechtsvordering).

Overweging:

De verwijzende rechter vraagt zich af of de toepassing van artikel 394, lid 2 van het  Spaanse wetboek van burgerlijk rechtsvordering verenigbaar is met het recht op volledige vergoeding van een partij die is benadeeld door een inbreuk op artikel 101 VWEU. Ook wil de verwijzende rechter weten of de toepassing van artikel 394, lid 2 van het Spaanse wetboek van burgerlijke rechtsvordering verenigbaar is met het doeltreffendheidsbeginsel van het Unierecht, aangezien de verzoekster door het (mogelijk) niet vergoed krijgen van al zijn proceskosten kan worden ontmoedigd om een schadevergoedingsvordering in te stellen. Verder vraagt de verwijzende rechter aan het Hof of nog steeds sprake is van informatie-asymmetrie die rechtvaardigt dat de rechter de schade raamt (artikel 17, lid 1, richtlijn 2014/104), wanneer de verzoeker onder dezelfde voorwaarden als verweerster toegang had tot dezelfde gegevens (waaronder de gegevens waarop verweerder zijn deskundigenrapport had gebaseerd). De verzoekster had de informatie van verweerder niet opgenomen in zijn deskundigenrapport, omdat verzoekster van mening was dat de gegevens waren gemanipuleerd. Tenslotte wil de verwijzende rechter van het Hof weten of nog steeds sprake is van informatie-asymmetrie wanneer de vordering tot schadevergoeding is gericht tegen 1 adressaat van het inbreukbesluit (Daimler), maar de verzoekster de in de procedure gevorderde schadevergoeding ook heeft gebaseerd op aankopen bij andere vrachtwagenfabrikanten die een inbreuk hebben gepleegd. Volgens de verwijzende rechter is het namelijk minder evident, en geenszins gerechtvaardigd, om aan te nemen dat elke inbreukpleger (bijv. Daimler) beschikt over meer informatie over de activiteiten van de andere inbreukplegers – in het bijzonder met betrekking tot specifieke handelingen die verband houden met de schade die aan de benadeelde partij kan zijn toegebracht. 

Prejudiciële vragen:

i) Is een regeling als die van artikel 394, lid 2, [van de Ley de Enjuiciamiento Civil (Spaanse wetboek van burgerlijke rechtsvordering)], op grond waarvan de benadeelde kan worden verwezen in een deel van de proceskosten op basis van het bedrag van de door hem ten onrechte betaalde prijsverhogingen dat aan hem wordt terugbetaald nadat zijn schadevordering wegens inbreuk op het mededingingsrecht gedeeltelijk wordt toegewezen − waarbij wordt uitgegaan van een oorzakelijk verband tussen de inbreuk en het ontstaan van de schade, die in de procedure met zekerheid wordt erkend en begroot en waarvoor een vergoeding wordt toegekend −, verenigbaar met het recht op volledige vergoeding van de schade die de benadeelde heeft geleden als gevolg van een mededingingverstorende gedraging zoals bedoeld in artikel 101 VWEU?

ii) Omvat de bevoegdheid van de nationale rechter om het bedrag van de schade te ramen de subsidiaire en autonome vaststelling van de omvang van de schade, wanneer er sprake is van informatieasymmetrie of van onoverkomelijke moeilijkheden bij de vaststelling van de omvang van de schade, die de uitoefening van het recht op volledige vergoeding van de schade die de benadeelde heeft geleden als gevolg van een mededingingverstorende praktijk zoals bedoeld in artikel 101 VWEU juncto artikel 47 van het Handvest, niet mogen bemoeilijken, ook wanneer de partij die is benadeeld door een inbreuk op de mededinging in de vorm van een kartel dat tot prijsverhogingen heeft geleid, tijdens de procedure toegang heeft verkregen tot de gegevens waarop de verweerder zich in zijn deskundigenrapport heeft gebaseerd om het bestaan van vergoedbare schade uit te sluiten?

iii) Omvat de bevoegdheid van de nationale rechter om het bedrag van de schade te ramen de subsidiaire en autonome vaststelling van de omvang van de schade, wanneer er sprake is van informatieasymmetrie of van onoverkomelijke moeilijkheden bij de vaststelling van de omvang van de schade, die de uitoefening van het recht op volledige vergoeding van de schade die de benadeelde heeft geleden als gevolg van een mededingingverstorende praktijk zoals bedoeld in artikel 101 VWEU, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest, niet mogen bemoeilijken, ook wanneer de partij die is benadeeld door een inbreuk op de mededinging in de vorm van een kartel dat tot prijsverhogingen heeft geleid, zijn schadevordering instelt tegen een van de adressaten van het administratieve besluit, die hoofdelijk aansprakelijk is voor die schade, maar het product dat of de dienst die de benadeelde in kwestie heeft aangeschaft niet in de handel heeft gebracht?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Caixabank en Banco Bilbao Vizcaya Argentaria (C-224/19 en C-259/19), (C-453/99), Volvo en DAF Trucks (C-267/20) en PACCAR e.a. (C-163/21)

Specifiek beleidsterrein: EZK, JenV