C-313/22 ACHILLEION 

Contentverzamelaar

C-313/22 ACHILLEION 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    14 juli 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    30 augustus 2022

Trefwoorden: mededinging; overdracht van activa; staatssteun;

Onderwerp:

•            Artikel 108, leden 3 en 4, en artikel 109 VWEU;

•            Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: de artikelen 16 en 17, artikel 52, leden 1 en 3, en artikel 53.

•            Eerste aanvullend protocol bij het EVRM, artikel 1, lid 1.

•            Verordening (EG) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen;

•            Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen;

•            Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds;

•            Verordening (EG) nr. 1783/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 1999 met betrekking tot het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling;

•            Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen;

•            Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag [thans artikel 108 VWEU];

•            Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen;

Feiten:

Bij besluit van de secretaris-generaal van de regio West-Macedonië is de investeringsactie ‘steun aan het MKB van de regio West-Macedonië in de toerismesector” aangenomen. In die context heeft de onderneming ‘GV’ op 10 mei 2004 bij de regio een aanvraag ingediend om voor de genoemde investeringsactie in aanmerking te worden genomen voor de opwaardering en modernisering van een hotel. Deze aanvraag is goedgekeurd. De investering bedroeg in totaal 201 900 EUR, waarvoor een steunbedrag van 90 000 EUR werd toegekend. De begindatum voor de financiering van de uitgaven werd vastgesteld op 10 mei 2004, en voor de voltooiing werd een termijn vastgesteld van 18 maanden na de datum van goedkeuring van de investering. Na een audit in verband met het voorgenoemde project heeft een inspectieteam verslag opgesteld waarin werd voorgesteld het totale bedrag van 90 000 EUR terug te vorderen omdat de onderneming GV het bedrag zou hebben overgedragen aan een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid en er dus geen navolging was gegeven aan de verplichting om de vaste activa van de gesubsidieerde onderneming niet over te dragen gedurende een periode van vijf jaar na de datum van waarop bij besluit was vastgesteld dat de investering was voltooid.

Overweging:

De verwijzende rechter is van oordeel dat de wettelijke regeling moet worden uitgelegd in het licht van de artikelen 16, 17, 52 en 53 van het Handvest, gelezen in samenhang met artikel 1 van het (eerste) aanvullend protocol bij het EVRM, die beperkingen van de vrijheid van ondernemerschap en van het eigendomsrecht toestaan om legitieme publieke doelstellingen te verwezenlijken, mits het evenredigheidsbeginsel wordt geëerbiedigd. Om deze redenen stelt de verwijzende rechter de prejudiciële vragen.

Prejudiciële vragen:

1) Vormt volgens de bepalingen van: i) artikel 30, leden 1, 3 en 4, van verordening nr. 1260/1999 en regel nr. 1, punt 1.9, van verordening nr. 1685/2000; ii) artikel 4, lid 3, van verordening nr. 70/2001; en iii) artikel 38 en artikel 39, lid 1, van verordening nr. 1260/1999, artikel 4 van verordening nr. 438/2001, artikel 2, lid 2, van verordening nr. 448/2001, artikel 1, lid 2, van verordening nr. 2988/1995, en artikel 14 van verordening nr. 659/1999, de verkoop van de begunstigde onderneming, samen met haar vaste activa, automatisch een dermate belangrijke verandering van de voorwaarden voor de uitvoering van de medegefinancierde investering in die onderneming, dat dit op zich een nationale bepaling rechtvaardigt als die van artikel 18, lid 5, van interministerieel besluit nr. 192249/EΥS 4057/19.8.2002 (ministerieel besluit nr. 9216/EYS 916/12.2-18.2.2004), volgens welke het gedurende een lange periode absoluut verboden is om de vaste activa van een steunontvangende onderneming over te dragen, op straffe van gehele of gedeeltelijke intrekking van het steunbesluit en terugbetaling van de volledige of een deel van de toegekende staatssteun?

2) Moeten de bepalingen van: i) artikel 30, lid 4, van verordening nr. 1260/1999; ii) artikel 4, lid 3, van verordening nr. 70/2001, en punt 4.12 van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen met betrekking tot het beginsel van de duur van de steunverlening aan kleine en middelgrote ondernemingen; iii) de artikelen 38 en 39 van verordening nr. 1260/1999, artikel 2, lid 2, van verordening nr. 448/2001, artikel 1, lid 2, en de artikelen 2 en 4 van verordening nr. 2988/1995 en artikel 14 van verordening nr. 659/1999 aldus worden uitgelegd dat de verkoop van de vaste activa en van de begunstigde onderneming zelf, in het kader van een overeenkomst die binnen de vennootschap tussen haar aandeelhouders is gesloten om haar levensvatbaarheid te waarborgen, geen belangrijke verandering van de medefinancieringsstransactie en geen onrechtmatig voordeel voor een van de partijen met zich brengt, en derhalve geen onregelmatigheid of grond voor terugvordering van de steun vormt, mits de voorwaarden voor de uitvoering van de investering niet worden gewijzigd en op de overdracht een wettelijke regeling van toepassing is volgens welke de vervreemder en de verkrijger hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de op het tijdstip van de overdracht bestaande schulden en verplichtingen?

3) Verlangen de artikelen 17, 52 en 53 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het rechtszekerheidsbeginsel, gelezen in samenhang met artikel 1 van het (eerste) aanvullend protocol bij het EVRM, dat de maatregelen van financiële correctie en terugvordering van steun bedoeld in artikel 38, lid 1, onder h), en artikel 39, lid 1, van verordening nr. 1260/1999, artikel 2, lid 2, van verordening nr. 448/2001, artikel 4 van verordening (EG) nr. 2988/1995 en artikel 14 van verordening nr. 659/1999, worden afgewogen tegen het recht op bescherming van het ,vermogen’ van de begunstigde van de steun, met als gevolg dat de begunstigde gedeeltelijk of volledig wordt vrijgesteld, zelfs wanneer wordt vastgesteld dat de gefinancierde activiteit aanzienlijk is gewijzigd of er bij de overdracht van de activa een ongerechtvaardigde verrijking heeft plaatsgevonden?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-388/12 (Comune di Ancona); C-580/17; C-410/13 (Baltlanta); C-743/18 (Elme Messer Metalurgs); C-273/15

Specifiek beleidsterrein: EZK;