C-317/15 X

Contentverzamelaar

C-317/15 X

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   17 augustus 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   03 september 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   03 oktober 2015
Trefwoorden:  belastingen (inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV); vrij kapitaalverkeer

Onderwerp
VWEU artikel 64 (vrij kapitaalverkeer); artikel 49 (vrije vestiging); artikel 56 (vrij dienstenverkeer)

Verzoeker is (sinds 2002) verwikkeld in een strafrechtelijk onderzoek naar fiscale delicten. Sinds 2007 geldt hij als verdachte. Begin 2009 geeft hij aan de FIOD opening van zaken over zijn bankrekeningen in ZWI en LUX, waarvan de tegoeden niet aan de NL fiscus zijn aangegeven voor premies IB/PVV. Verzoeker krijgt 30-11-2010 navorderingen opgelegd. Over de navorderingen tot en met 2004 (op grond van de verlengde navorderingstermijn) oordeelt de Rb dat deze niet zijn opgelegd met de vereiste voortvarendheid (verwijzend naar arrest X en Passenheim). De rechter corrigeert de aanslagen tot en met 2003 alleen voor wat betreft LUX maar gezien de standstill-bepaling van VWEU artikel 64 lid 1 niet op de in ZWI staande gelden. De Inspecteur heeft het gemis aan voortvarendheid in hoger beroep bestreden en verzoeker heeft incidenteel hb ingesteld omdat hij bestrijdt dat gezien de standstill-bepaling de vrijheid van kapitaalverkeer niet van toepassing is op de ZWI bankrekening. Verzoekers beroep wordt gegrond verklaard. StasFIN gaat in cassatie.

De verwijzende NL rechter (HR) haalt artikel 16, lid 4, Algemene Wet Rijksbelastingen (AWR) aan dat ziet op de verlengde navorderingstermijn bij in het buitenland gestalde gelden tot twaalf jaar na ontstaan belastingschuld bij naheffingen over de jaren tot en met 2004. In arrest Passenheim heeft het HvJEU geoordeeld dat de verlengde termijn verenigbaar is met EURrecht. Ook kunnen er omstandigheden zijn dat een navorderingsaanslag wordt opgelegd na verstrijken van die verlengde termijn, bijvoorbeeld wanneer het verkrijgen van inlichtingen meer tijd in beslag neemt. Daarbij moet wel het evenredigheidsbeginsel in acht worden genomen.
Het middel dat hier van belang is betreft het oordeel van het HofDB dat de navordering over 2004 voor wat de ZWI rekening betreft geheel onder de Passenheim-jurisprudentie valt en dat de zogenoemde standstill-bepaling niet kan worden ingeroepen bij de toets van AWR artikel 16, lid 4 aan het EUrrecht, omdat deze bepaling het kapitaalverkeer in veel ruimere mate beperkt dan gelet op de categorieën van kapitaalverkeer genoemd in VWEU artikel 64 mogelijk is. In VWEU artikel 63 lid 1 wordt immers ook beperking van kapitaalverkeer met derde landen verboden. De HR twijfelt aan de juiste uitleg van (de toepassing van beperkingen) in VWEU artikel 64 lid 1. Hij legt de volgende vraag aan het HvJEU voor:
1. Strekt de in artikel 64, lid 1, VWEU neergelegde eerbiediging van de toepassing op derde landen van beperkingen zich ook uit tot de toepassing van beperkingen die bestaan uit hoofde van een nationale regeling als de onderhavige verlengde navorderingstermijn, welke regeling ook kan worden toegepast in situaties die niets van doen hebben met directe investeringen, het diensten of de toelating verrichten van financiële van waardepapieren tot de kapitaalmarkten?
2. Ziet de in artikel 64, lid 1, VWEU neergelegde eerbiediging van de toepassing van beperkingen inzake het kapitaalverkeer in verband met het verrichten van financiële diensten ook op beperkingen die zich, zoals de onderhavige verlengde navorderingstermijn, niet richten tot de verlener van de diensten en die evenmin de voorwaarden of de wijze van de dienstverlening regelen?
3. Moet tot ‘het kapitaalverkeer in verband met het verrichten van financiële diensten’ in de zin van artikel 64, lid 1, VWEU ook worden gerekend een geval als het onderhavige waarin een inwoner van een lidstaat een (effecten) rekening heeft geopend bij een bankinstelling buiten de Unie, en maakt het daarbij uit of, en zo ja in hoeverre deze bankinstelling in dit kader werkzaamheden verricht ten behoeve van de rekeninghouder?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-155/08 en C-157/08 X en E.H.A. Passenheim-Van Schoot; C-560/13 Wagner-Raith
Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten