C-317/18

Contentverzamelaar

C-317/18

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    28 juni 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    14 augustus 2018

Trefwoorden: overgang onderneming; ontbinding arbeidsovereenkomst; rechten werknemers

Onderwerp:
- Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen.

Feiten:

Het hoofdgeding speelt zich af tussen verzoekster en de vennootschap Portimão Urbis. Na de ontbinding van het bedrijf Portimão Urbis trad de gemeente Portimão, als enig aandeelhouder, in de positie van de vennootschap. Het geding is daardoor verder uitsluitend tegen de gemeente gevoerd. Na het doen van een traineeship bij het bedrijf en twee tijdelijke contracten, sluit verzoekster op 1 juli 2013 met Portimão Urbis een nieuwe arbeidsovereenkomst voor de vervulling van een vertrouwensfunctie. Op 15 oktober 2014 stelde de gemeente Portimão de voorwaarden voor de ontbinding en liquidatie van Portimão Urbis vast. Het ontbindings- en liquidatievoorstel van de gemeente werd door de gemeenteraad van Portimão goedgekeurd in zijn vergadering van 12 november 2014. In het genoemde voorstel tot internalisering van Portimão Urbis, werd bepaald dat in het kader van de ontbinding/liquidatie van Portimão Urbis specifiek werd beoogd om “de belangen van de werknemers van Portimão Urbis te beschermen door het behoud van hun arbeidsplaatsen te garanderen, op voorwaarde dat zij akkoord gaan met de geldende salaristabellen van de gemeente Portimão en met de in de regeling voor de indienstneming van overheidspersoneel gestelde voorwaarden, overeenkomstig de toepasselijke wetgeving”. Ter uitvoering van het besluit van de gemeenteraad werden bepaalde activiteiten die voordien door de vennootschap werden verricht, overgenomen door de gemeente. De gemeente Portimão besloot werknemers die de desbetreffende functies bij Portimão Urbis hadden uitgeoefend, onder wie verzoekster, op te nemen in haar personeelsbestand. Tegelijkertijd werd bij EMARP (gemeentelijk bedrijf belast met watervoorziening en afvalbeheer), waarvan de gemeente Portimão eveneens de enige aandeelhouder was, middels externalisering een andere reeks activiteiten en de werknemers die nodig waren voor de uitvoering daarvan, ondergebracht. Verzoekster werd opgenomen in de „lijst van onmisbare werknemers in het kader van de overdracht van personeel in het openbaar belang”, met de kwalificatie van senior medewerker, belast met „administratie en personeelszaken”. Aan de geïnternaliseerde werknemers werd een overeenkomst tot overdracht van personeel in het openbaar belang aangeboden die, ten aanzien van verzoekster, voorzag in een maandelijkse bezoldiging van 1.407,54 euro. Verzoekster ondertekende deze overeenkomst tot overdracht van personeel in het openbaar belang om te kunnen blijven werken en een maandsalaris te kunnen blijven ontvangen. Pas in juli 2015 werden de in het internaliseringsplan opgenomen werknemers in kennis gesteld van het standpunt van de gemeente dat indien zij zich zouden aanmelden voor een selectieprocedure en deze procedure met succes zouden doorlopen, zij zouden worden ingedeeld in de eerste salarisschaal voor ambtenaren en ten minste tien jaar in die schaal zouden moeten blijven. Verzoekster besloot zich aan te melden voor een dergelijke procedure, welke zij met goed gevolg doorliep. Na kennis te hebben genomen van de definitieve lijst van gekwalificeerde kandidaten, deelde verzoekster de voorzitter van de gemeenteraad van Portimão op 21 maart 2017 mee dat zij er niet mee instemde om ten koste van haar anciënniteit en salaris in het personeelsbestand van de gemeente te worden opgenomen. Kort daarna, op 29 maart 2017, ontving verzoekster van de gemeente een aanbod waarin zij in de tweede schaal van de loopbaan en categorie van senior medewerker zou worden ingedeeld, wat zou neerkomen op een bruto maandsalaris van 1.201,48 euro. Ook dit aanbod wees verzoekster af. Op 17 april 20017 werd haar daarom medegedeeld dat de op 1 januari 2015 met de gemeente gesloten overeenkomst inzake de overdracht van personeel in het openbaar belang op 19 april 2017 zou worden beëindigd, en verzoekster weer in dienst zou treden bij Portimão Urbis. Na haar terugkeer bij Portimão Urbis ontving ze van de vennootschap op 20 juni 2017 een brief waarmee zij in kennis werd gesteld van het “onherroepelijke besluit tot ontslag wegens de volledige en definitieve sluiting van de onderneming – beëindiging van de arbeidsovereenkomst”. Verzoekster betoogt dat haar geen mededeling van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst kon worden gedaan, aangezien deze overeenkomst op 1 januari 2015 was overgedragen aan de gemeente Portimão. Het antwoord van verweerster hierop houdt in wezen in dat er geen overgang van een vestiging heeft plaatsgevonden, omdat het gemeentelijk bedrijf op grond van de wet is ontbonden (artikel 62 van wet nr. 50/2012) en de gemeente Portimão zich heeft beperkt tot de overneming van oorspronkelijk op haar rustende taken (zonder hierdoor een economische activiteit te verrichten).

Overweging:

Overeenkomstig hetgeen het Hof van Justitie heeft geoordeeld (C-416/16), is het uitgangspunt van het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing dat “een situatie waarin een gemeentebedrijf met als enige aandeelhouder de gemeente wordt ontbonden krachtens een besluit van het uitvoerend orgaan van die gemeente en waarbij de door dit bedrijf uitgeoefende activiteiten ten dele overgaan op die gemeente, die deze rechtstreeks zal uitoefenen, en ten dele op een ander gemeentebedrijf, dat te dien einde opnieuw is samengesteld en dat eveneens de gemeente als enige aandeelhouder heeft”, binnen de werkingssfeer van richtlijn 2001/23 valt. De vragen die in deze procedure opkomen zijn echter nog niet door het Hof van Justitie beantwoord. Hoewel duidelijk is dat de overeenkomst voor de vervulling van een vertrouwensfunctie als een arbeidsovereenkomst moet worden beschouwd, geniet die betrekking niet dezelfde bescherming als andere arbeidsovereenkomsten op grond van artikel 53 van de Portugese grondwet. Al zou moeten worden aangenomen dat verzoekster de bescherming van richtlijn 2001/23 geniet, moet nog worden bepaald, aangezien de vordering een veroordeling tot de betaling van de salarisverschillen behelst, welke overeenkomst is overgedragen: de overeenkomst voor de vervulling van een vertrouwensfunctie (met het hogere salaris) of de reeds bestaande arbeidsovereenkomst (met het lagere salaris). De prejudiciële vragen betreffen niet een louter theoretische kwestie, maar zijn relevant voor de beslechting van het hoofdgeding, omdat de beantwoording uitmaakt voor de geldigheid van de wijze waarop de overeenkomst is beëindigd, en de eventueel verschuldigde salarisverschillen.

Prejudiciële vragen:

1. Kan – gegeven het feit dat onder „werknemer” moet worden verstaan iedere persoon die in de lidstaat in kwestie krachtens de nationale arbeidswetgeving bescherming geniet als werknemer – een persoon die met de vervreemder een bijzonder type overeenkomst voor de vervulling van een vertrouwensfunctie heeft gesloten, worden geacht „werknemer” te zijn in de zin van artikel 2, lid 1, onder d), van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001, en kan deze persoon bijgevolg de bescherming genieten die genoemde regeling biedt?

2. Staat het Unierecht, inzonderheid voornoemde richtlijn 2001/23/EG, juncto artikel 4, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, in de weg aan een nationale regeling die, ook bij een overgang die binnen de werkingssfeer van die richtlijn valt, vereist dat werknemers deelnemen aan een openbare selectieprocedure en worden gebonden door een nieuwe verbintenis met de verkrijger, wanneer deze laatste een gemeente is?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-409/06, C-416/16

Specifiek beleidsterrein: SZW