C-318/13 X

Contentverzamelaar

C-318/13 X

Prejudiciële Hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   2 augustus 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   19 augustus 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   19 september 2013
Trefwoorden: sociale zekerheid (invaliditeitsuitkering); gelijke behandeling

Onderwerp:
- Richtlijn 79/7/EEG (richtlijn betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid);
- Richtlijn 2004/113/EG (houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten

Verzoeker (geboren 1953) heeft in 1991 een bedrijfsongeval gehad. Bij beslissing van 18-11-2005 wordt vastgesteld dat hij recht heeft op een invaliditeitsuitkering. De betreffende verzekeringsmaatschappij geeft hem een éénmalige vergoeding (€ 4.197,87). In de berekening voor dit bedrag is meegenomen dat mannen een kortere levensverwachting hebben dan vrouwen. Verzoeker vecht deze berekeningswijze aan in een procedure waarin hij eist dat zijn uitkering op dezelfde wijze wordt berekend als die voor vrouwen, maar tot in hoogstmogelijke instantie wordt zijn eis afgewezen. Hij wendt zich in oktober 2008 tot de betreffende bewindspersoon, stelt dat door een onjuiste toepassing van het Unierecht hem geld is onthouden en vordert € 278,89 aan schadevergoeding (het verschil tussen het bedrag dat hij ontvangt en dat aan een vrouw zou zijn uitgekeerd). Maar de minister weigert. Verzoeker wendt zich vervolgens tot de bestuursrechter en vraagt de FIN staat te veroordelen tot vergoeding van laatstgenoemd bedrag. Maar de rechter verklaart het verzoek niet ontvankelijk op de grond dat hij niet bevoegd zou zijn kennis van de zaak te nemen. In hoger beroep wordt dit oordeel vernietigd.

De zaak ligt nu bij de verwijzende FIN rechter die na antwoord op zijn vragen aan het HvJEU de zaak zelf zal afdoen. De verwijzende rechter stelt vast dat het HvJEU niet eerder uitdrukkelijk uitspraak heeft gedaan over seksegerelateerde actuariële factoren in onderhavige berekeningen. Aangezien hij zich afvraagt of de FIN regeling verenigbaar is met EU-recht legt hij het HvJEU de volgende vragen voor:
tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van de sociale zekerheid) aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regel op basis waarvan het verschil in levensverwachting tussen vrouwen en mannen als actuarieel criterium wordt betrokken bij de berekening van een wettelijke socialezekerheidsuitkering ter zake van een bedrijfsongeval, wanneer het gebruik van dit criterium ertoe leidt dat de uitkering in de vorm van een eenmalige vergoeding die aan een man betaald wordt, lager uitvalt dan de uitkering die een vrouw van dezelfde leeftijd zou ontvangen, die voor het overige in dezelfde omstandigheden verkeert?
2) Bij een bevestigend antwoord op de eerste vraag, is in deze zaak sprake van een voldoende gekwalificeerde schending van het Unierecht als voorwaarde voor aansprakelijkheid van de lidstaat, met name wanneer in aanmerking wordt genomen dat:
– het Hof zich in zijn rechtspraak niet uitdrukkelijk heeft uitgesproken over de vraag of seksegerelateerde factoren in aanmerking kunnen worden genomen bij de vaststelling van uitkeringen van wettelijke socialezekerheidsstelsels die binnen de werkingssfeer van richtlijn 79/7 vallen;
– het Hof in het arrest Belgische Verbruikersunie Test-Aankoop e.a. (C-236/09) artikel 5, lid 2, van richtlijn 2004/113/EG (houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten), dat de inaanmerkingneming van dergelijke factoren toelaat, ongeldig heeft verklaard, maar een overgangsperiode vóór het van kracht worden van de ongeldigheid heeft gelast, en
– de Uniewetgever in de richtlijnen 2004/113 en 2006/54/EG (betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep) onder bepaalde voorwaarden heeft toegestaan dat dergelijke factoren in aanmerking worden genomen bij de berekening van de prestaties in de zin van deze richtlijnen, op grond waarvan de nationale wetgever ervan is uitgegaan dat seksegerelateerde factoren in aanmerking kunnen worden genomen in het kader van het wettelijke socialezekerheidsstelsel in de onderhavige zaak aan de orde is?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-236/09 Test Achats
Specifiek beleidsterrein: BZK
Mede SZW

Gerelateerde documenten