C-32/18

Contentverzamelaar

C-32/18

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    12 maart 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    26 april 2018

Trefwoorden: sociale zekerheid

Onderwerp:
-           Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels;
-           Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels;

Feiten:

Het echtpaar M woont met de twee dochters in Duitsland. Mevrouw M werkt sinds 01.07.1996 als grensarbeidster in Oostenrijk. De heer M heeft sinds 1992 in Duitsland een dienstverband als werknemer. De heer M genoot van 25.02.2013 t/m 28.02.2013 onbetaald verlof. De tweede dochter werd op 29.08.2013 geboren. Teneinde de zorg voor de tweede dochter op zich te nemen, ging de heer M van 29.06.2014 t/m 28.08.2014 met ouderschapsverlof. De heer M eist voor dit tijdvak een toeslag ter hoogte van het verschil tussen het in dat tijdvak ontvangen Duitse ouderschapsgeld en de Oostenrijkse inkomensafhankelijke kinderverzorgingsuitkering ten belope van maximaal €66,- per dag. De subsidiaire bevoegdheid van Oostenrijk volgt zijns inziens uit het bestaande dienstverband van zijn echtgenote met een Oostenrijkse werkgever. In de visie van M is §24(2) KBGG (wet op de kinderverzorgingsuitkering) in strijd met het Unierecht voor zover hierin de daadwerkelijke uitoefening van een in Oostenrijk aan de sociale zekerheid onderworpen beroepsactiviteit wordt geëist. De verwerende Tiroler Gebietskrankenkasse stelt niet verplicht te zijn tot betaling van een compenserende toeslag. De vader voldoet volgens haar niet aan de nationale voorwaarden ter zake, aangezien hij gedurende het tijdvak van 6 maanden voorafgaande aan de geboorte van de tweede dochter niet ononderbroken een aan de sociale zekerheid onderworpen beroepsactiviteit of een daarmee gelijkgestelde activiteit heeft uitgeoefend. Mevrouw M zou gedurende de maximaal mogelijke periode kinderverzorgingsuitkering hebben ontvangen en thans geen aanspraak op kinderverzorgingsuitkering meer kunnen maken. Verordening 883/2004 zou slechts van toepassing zijn wanneer meerdere rechten in verschillende staten met elkaar gecoördineerd moeten worden. In casu zou het grensoverschrijdende element in de zin van die verordening ontbreken. De rechter in eerste aanleg wees de eis van de heer M af. De rechter in tweede aanleg wijzigde voornoemde uitspraak. De Tiroler Gebietskrankenkasse werd ertoe verplicht de heer M een toeslag te betalen ter compensatie van het verschil met de inkomensafhankelijke kinderverzorgingsuitkering ter hoogte van €29,86 per dag voor het tijdvak van 29.06.2014 t/m 28.08.2014, in totaal €1.821,46. De verdergaande eis werd afgewezen. Tegen dit laatste is M niet opgekomen. Tegen voornoemd arrest heeft de Tiroler Gebietskrankenkasse beroep tot Revision ingesteld bij de verwijzende rechter.

Overweging:

Hier rijst de vraag of volgens artikel 60(1) tweede volzin van verordening 987/2009 een vader vanuit het oogpunt van het Unierecht recht heeft op een toeslag ter compensatie van het verschil met de Oostenrijkse inkomensafhankelijke kinderverzorgingsuitkering indien Oostenrijk slechts subsidiair bevoegd is als lidstaat van arbeid van de moeder en de moeder van die lidstaat al een dergelijke compensatietoeslag heeft ontvangen.

Prejudiciële vragen:

1. Dient artikel 60, lid 1, tweede volzin, van verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (verordening nr. 883/2004) aldus te worden uitgelegd dat een subsidiair bevoegde lidstaat (Oostenrijk) een ouder die woont en werkt in een volgens artikel 68, lid 1, onder b), punt i), van verordening nr. 883/2004 bij voorrang bevoegde lidstaat (Duitsland) als gezinsbijslag een toeslag dient te betalen ter compensatie van het verschil tussen de in de bij voorrang bevoegde lidstaat ontvangen ouderschapsuitkering („Elterngeld”) en de inkomensafhankelijke kinderverzorgingsuitkering („Kinderbetreuungsgeld”) van de andere lidstaat indien beide ouders met de gezamenlijke kinderen in de bij voorrang bevoegde lidstaat wonen en slechts één van de ouders als grensarbeider in de subsidiair bevoegde lidstaat werkt?

2. Voor het geval dat de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: Is de hoogte van de inkomensafhankelijke kinderverzorgingsuitkering afhankelijk van het in de lidstaat van arbeid (Duitsland) daadwerkelijk behaalde inkomen of van het inkomen dat in de subsidiair bevoegde lidstaat (Oostenrijk) met een vergelijkbare werkzaamheid hypothetisch kan worden behaald?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Wiehring C-347/12; Commissie/Verenigd Koninkrijk C-308/14; Hoever en Zachow C-245/94 en C-312/94; Bergström C-257/10; Dodl en Oberhollenzer C-543/03; Trapkowski C-378/14.

Specifiek beleidsterrein: SZW