C-323/24 Deity Shoes
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 16 juli 2024 Schriftelijke opmerkingen: 2 september 2024
Trefwoorden: Gemeenschapsmodel; intellectuele eigendomsrechten
Onderwerp: - Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen: artikelen 4, 5, 6, 14 en 25; - Handvesten van de grondrechten van de Europese Unie: artikel 17, lid 2.
Feiten: Verzoekende partij is ‘Deity Shoes, S. L.’, aanbieder van schoenen. Zij heeft een vordering ingesteld wegens inbreuk op grond van het gemeenschapsmodellenrecht, tegen ‘Mundorama Confort’ en ‘Stay Design’. Deze twee ondernemingen ‘leggen zich niet toe op innovatie’, maar op de aankoop van schoeisel in China. Tevens is vastgesteld dat de modellen die door Deity Shoes worden geclaimd, aangepaste modellen zijn die zijn gebaseerd op door Chinese handelsondernemingen in hun catalogi aangeboden modellen. Ten aanzien van deze schoenen zijn slechts enkele wijzigingen aangebracht voordat ze in de handel worden gebracht door Deity Shoes.
Overweging: Vanwege het geringe aandeel dat de schoenaanbieders hebben in het ontwerp van de schoenen die zij in de handel brengen, vraagt de verwijzende rechter zich af wat de draagwijdte is van de bescherming van gemeenschapsmodellen en het houderschap ervan. Het is hierbij de vraag of de elementen ‘nieuwigheid’ en ‘eigen karakter’ voldoende zijn om houderschap vast te stellen van een model, of dat er hogere eisen aan zijn gebonden.
Prejudiciële vragen: a. Moet er, opdat een model onder de beschermingsregeling van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 valt, sprake zijn van een daadwerkelijke ontwerpactiviteit, in die zin dat het betreffende model het resultaat is van de intellectuele inspanning van de ontwerper ervan? Kan het combineren van onderdelen op basis van modellen waarvan de uiterlijke kenmerken voor het merendeel vooraf zijn bepaald door handelsondernemingen, zodat wijzigingen van bepaalde elementen moeten worden aangemerkt als selectief en bijkomend, in dit verband worden beschouwd als een daadwerkelijke ontwerpactiviteit?
b. Kunnen in deze context de uiterlijke kenmerken van een voortbrengsel of een deel ervan die het resultaat zijn van een aanpassing van door Chinese handelsondernemingen in hun catalogi aangeboden modellen worden geacht een eigen karakter te hebben in de zin van artikel 6 [van] verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001, wanneer de activiteit van de houder van het model beperkt is tot het in de handel brengen in de EER van die modellen, zonder wijzigingen, of met specifieke wijzigingen van onderdelen (zoals de zool, klinknagels, veters, gespen...), en de uiterlijke kenmerken voor het merendeel vooraf door de handelsondernemingen zijn bepaald? Is het in dit verband relevant dat ook deze onderdelen niet zijn ontworpen door de Europese aanbieder, maar door de handelsonderneming worden aangeboden in haar catalogus?
c. Moet artikel 14 [van] verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 aldus worden uitgelegd dat degene die een door een handelsonderneming in een catalogus aangeboden model heeft aangepast door alleen wijzigingen aan te brengen aan onderdelen die eveneens door deze handelsonderneming worden aangeboden en die niet zijn ontworpen door de Europese aanbieder, kan worden aangemerkt als de ontwerper van het model? Moet in dit verband, om te kunnen worden aangemerkt als ontwerper, een bepaalde mate van aanpassing worden aangetoond, als bewijs dat de uiteindelijke vorm significant afwijkt van het oorspronkelijke model?
d. Moet in een geval als het onderhavige, onverminderd het voorgaande en gelet op de bijzondere kenmerken van schoeisel dat is ontworpen op basis van staalboeken van handelsondernemingen, voor zover het „ontwerp” zich beperkt tot het aan de hand van de actuele modetrends selecteren van bestaande modellen uit een staalboek en het eventuele wijzigen van sommige onderdelen daarvan op basis van het aanbod in de catalogus van de fabrikant (handelsonderneming) zelf, worden aangenomen dat deze modetrends: a) de vrijheid van de ontwerper zodanig beperken dat kleine verschillen tussen het ingeschreven (of nietingeschreven) model en een ander model kunnen volstaan om een andere algemene indruk te wekken, dan wel b) zodanig afbreuk doen aan het eigen karakter van het ingeschreven (of niet-ingeschreven) model dat de betrokken elementen of onderdelen, voor zover zij voortvloeien uit bekende modetrends, van beperkt belang zijn voor de algemene indruk die zij bij de geïnformeerde gebruiker wekken in vergelijking met een ander model?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -
Specifiek beleidsterrein: EZK; JenV