C-327/13 Burgo Group

Contentverzamelaar

C-327/13 Burgo Group

Prejudiciële Hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   1 augustus 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   18 augustus 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   18 september 2013
Trefwoorden: insolventieprocedures

Onderwerp:
-Verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad betreffende insolventieprocedures

Verzoekster is een ITA vennootschap. Zij dient op 4 november 2008 een vordering in ad € 359.778 op de in FRA gevestigde BEL vennootschap Illochroma die in staat van faillissement verkeert. Mr Theetten is de curator. 5 november laat de curator weten dat verzoeksters vordering laattijdig is ingediend zodat hij daarmee geen rekening kan houden. In januari 2008 stelt verzoekster in het kader van een secundaire insolventieprocedure een vordering tot faillietverklaring in maar die eis wordt afgewezen. Verzoekster gaat tegen die beslissing in beroep. Zij meent dat zij op grond van Vo. 1346/2000 recht heeft tot het aanvragen van de secundaire procedure en dat de rechter aan wie dat verzoek wordt voorgelegd geen beoordelingsvrijheid heeft om de mogelijkheid voor een dergelijke aanvraag te beoordelen.
Illochroma betwist dat de rechter geen beoordelingsvrijheid heeft: hij is tot het openen bevoegd (niet verplicht) en dient de geschiktheid te toetsen. Illochroma meent dat een tweede procedure gezien de hoofdprocedure niet nodig is en evt kan leiden tot tegenstrijdige beslissingen. Daarnaast ligt er het feit dat Illochroma geen vestiging in BEL heeft en verzoekster maar zetel in ITA heeft zodat zij over deze zaak niet in BEL kan procederen.

De verwijzende BEL rechter stelt het HvJEU de volgende samengestelde vraag:
Moet verordening (EG) nr. 1346/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures, inzonderheid de artikelen 3, 16, 27, 28 en 29 ervan, aldus worden uitgelegd dat:
a) „vestiging” als bedoeld in artikel 3, lid 2, moet worden begrepen als een filiaal van de schuldenaar tegen wie een hoofdprocedure is ingeleid en zich ertegen verzet dat in het kader van de gelijktijdige liquidatie van verscheidene ondernemingen die deel uitmaken van dezelfde groep, deze in de lidstaat waarin zij hun maatschappelijke zetel hebben aan een secundaire procedure kunnen worden onderworpen op grond dat zij rechtspersoonlijkheid hebben?
b) de persoon of autoriteit die bevoegd is om een secundaire procedure aan te vragen zijn woonplaats of zijn maatschappelijke zetel moet hebben binnen het rechtsgebied van het gerecht van de lidstaat waarbij deze procedure wordt aangevraagd, of dit recht is voorbehouden aan alle onderdanen van de Unie mits zij aantonen dat zij rechtens een band hebben met de betrokken vestiging?
c) aangezien de hoofdinsolventieprocedure een liquidatieprocedure is, de inleiding van een secundaire insolventieprocedure voor een vestiging slechts kan worden gelast wanneer zij voldoet aan opportuniteitscriteria die ter beoordeling staan van het gerecht van de lidstaat waarbij de secundaire procedure is aangevraagd?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-116/11 Bank Handlowy w Warszawie
Specifiek beleidsterrein: VenJ

Gerelateerde documenten