C-328/14 CD Consulting

Contentverzamelaar

C-328/14 CD Consulting

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie 

Termijnen: Motivering departement:    2 september 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   19 september 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   19 oktober 2014
Trefwoorden:  consumentenbescherming; ambtshalve toetsing

Onderwerp
- Verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen;
- Richtlijn 87/102 van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet;
- Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (Pb L 95, blz. 29)

Dit is een ‘herhaling’ van de begin december 2013 voorgelegde zaak C-558/13 CD Consulting die wegens afstand van instantie door verzoekster niet tot uitspraak is gekomen. Het gaat om drie identieke gevallen; de vraag die aan het HvJEU wordt voorgelegd is dezelfde als in C-558/13.

Anna Pancurová (verweerster, woonachtig in SLW) sluit in september 2009 met Pohotovost s.r.o. een consumentenkredietovereenkomst voor € 350. In de overeenkomst wordt geen melding gemaakt van een jaarlijks kostenpercentage. Wel wordt een geldboete genoemd van 0,25% per dag bij in gebreke blijven. Er is een waarborg afgegeven in de vorm van een blanco wissel.
Verweerster blijft blijkbaar in gebreke en er volgt een procedure waarbij Pohotovost een arbitraal vonnis krijgt waarmee verweerster wordt gelast € 574 te betalen, te verhogen met de geldboete, de wettelijke rente van 6% per jaar, en nog de kosten van de arbitrageprocedure ad € 169,54.
Pohotovost vraagt gedwongen executie maar de arrondissementsrechtbank Humenné wijst dat verzoek af op grond dat het arbitragebeding een oneerlijk beding in een consumenten-overeenkomst is. Pohotovost incasseert vervolgens de blanco wissel die zijn oorsprong had in een overeenkomst met verzoekster in de voorliggende procedure, CD Consulting, gevestigd in TSJ.
Verzoekster dient in maart 2013 een vordering in tot betaling van de wissel op grond van Vo. 861/2007. Het gaat dan inmiddels om een bedrag dat door de boeterente van 0,25% rente per dag en andere rentepercentages is opgelopen tot € 3.150. Deze vordering wordt afgewezen op de grond dat verzoekster de overeenkomst die aan de wissel ten grondslag ligt niet heeft overgelegd. Omdat verzoekster niet over die overeenkomst beschikt gaat zij in hoger beroep bij het regionaal Hof Presov. Zij stelt daarin dat zij rechten ontleent aan de wissel en dat de bepalingen van de overeenkomst waarin de wissel zijn oorsprong vindt voor de beslechting van het geding niet relevant zijn.
Er volgen nog twee slachtoffers die dezelfde procedure ondergaan.

De verwijzende TSJ rechter (Hof Presov) vermoedt dat door gebruik te maken van het endosseren van de wissel geprobeerd is het EU-recht te omzeilen. Hier mag de rechter immers conform de regeling in het TSJ BW in principe niet de oorzaak van de aan de wissel ten grondslag liggende rechtsverhouding beoordelen. Hij vraagt zich dan ook af of de TSJ regeling in strijd is met het EU-recht en legt hij het HvJEU de volgende vraag voor:
“Moeten artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en artikel 4 van richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een regeling van een lidstaat als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, volgens welke de nationale rechter die uitspraak moet doen over rechten ontleend aan een geëndosseerde wissel in beginsel in geen enkel stadium van de procedure de aan de wissel ten grondslag liggende consumentenkredietovereenkomst en de oorzaak van de rechtsbetrekking ambtshalve kan beoordelen noch ambtshalve kan nagaan of er eventueel sprake is van een oneerlijk contractueel beding dan wel van schending van de bepalingen tot regeling van de gevolgen van de nietvermelding van het jaarlijkse kostenpercentage in die overeenkomst?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-610/10 Banco Espanol
Specifiek beleidsterrein: VenJ, mede EZ

Gerelateerde documenten