C-33/18

Contentverzamelaar

C-33/18

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    12 maart 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    26 april 2018

Trefwoorden: sociale zekerheid

Onderwerp:

-           Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels;
-           Verordening 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen;

Feiten:

V (Belgische nationaliteit) woont in België en was van september 1980 t/m 30.09.2007 advocaat bij de balie van Brussel en partner bij een advocatenkantoor. V bezat 74% van de aandelen van dit kantoor. Hij viel primair onder de sociale zekerheid voor zelfstandigen en had een verzekering afgesloten bij het socialeverzekeringsfonds SECUREX INTEGRITY. Op 30.09.2007 heeft hij zich laten uitschrijven bij de balie van de Orde der advocaten, waarna hij zijn verzekering bij SECUREX INTEGRITY heeft opgezegd. Het advocatenkantoor heeft zijn werkzaamheden op 30.09.2007 beëindigd en is geliquideerd. Op voorstel van de voorzitter van de balie te Brussel zijn er drie vereffenaars benoemd, waaronder V. Daarnaast valt V sinds 01.10.2007 als werknemer onder het Luxemburgse socialezekerheidsstelsel. Hij bekleedt daar een voltijdfunctie als directeur juridische zaken van een bedrijf. Het RSVZ (Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen) heeft V schriftelijk verzocht om informatie over zijn opdracht als vereffenaar. Op 24.06.2010 heeft V de vragen van het RSVZ beantwoord en concludeerde niet als zelfstandige te kunnen worden beschouwd. Op 11.12.2013 heeft het RSVZ een beslissing doen toekomen aan SECUREX tot herziening van V’s inkomsten over de jaren 2008 t/m 2010. Op 23.12.2013 heeft SECUREX INTEGRITY V laten weten dat uit een onderzoeksverslag van het RSVZ was gebleken dat hij van 01.10.2007 “tot heden” moest zijn verzekerd voor zijn aanvullende werkzaamheden als zelfstandige. In de bijgevoegde rectificatie wordt een verschuldigd restbedrag vermeld van €35.198,42 bestaande uit premies en toeslagen voor de periode tussen het vierde kwartaal van 2007 tot en met het vierde kwartaal van 2013. V vecht aan dat hij gedurende de periode tussen het vierde kwartaal van 2007 tot en met het vierde kwartaal van 2013 moest zijn verzekerd als zelfstandige vanwege zijn aanvullende werkzaamheden, en maakt bezwaar tegen het verzoek om betaling van de sociale premies. In zijn vonnis van 17.08.2016 heeft de arbeidsrechter in eerste aanleg de vordering van V ontvankelijk verklaard; voor recht verklaard dat de wettelijke rente op de sociale premies voor de periode tussen oktober 2011 en september 2013 niet is verschuldigd; en de vordering voor het overige ongegrond verklaard. V verzoekt de arbeidsrechter in tweede aanleg het vonnis van de arbeidsrechter in eerste aanleg te vernietigen; voor recht te verklaren dat het RSVZ en SECUREX INTEGRITY, gelet op verordening 883/2004, hem ten onrechte verzoeken om betaling van premies van betwiste herzieningen en van alle latere, soortgelijke premies; voor zover nodig, de administratieve beslissing van het RSVZ nietig te verklaren; en het RSVZ en SECUREX INTEGRITY in de kosten te verwijzen. Het RSVZ en SECUREX INTEGRITY verzoeken de arbeidsrechter in tweede aanleg het vonnis te bekrachtigen.

Overweging:

Verordening 883/2004 is op 1 mei 2010 in werking getreden en vervangt verordening 1408/71. In beide verordeningen is het beginsel verankerd dat de personen waarop zij van toepassing zijn, slechts zijn onderworpen aan de wetgeving van één lidstaat. Het RSVZ vindt dat V gedurende de gehele litigieuze periode onder de Belgische wetgeving inzake het sociaal statuut van de zelfstandigen moet vallen, ook na de inwerkingtreding van verordening 883/2004. Het RSVZ beroept zich op het feit dat V niet binnen de voorgeschreven termijn heeft verzocht om toepassing van verordening 883/2004, zodat de vorige regeling (verordening 1408/71) volgens die instantie van toepassing blijft. De arbeidsrechter in tweede aanleg stelt vast dat de beslissing omtrent de toepasselijkheid door het RSVZ in december 2013 is genomen, dus lang na de inwerkingtreding van verordening 883/2004, en dat V op de datum van inwerkingtreding van die verordening en sinds de beëindiging van zijn opgegeven werkzaamheden in 2007 niet onderworpen was aan de Belgische wetgeving. De vraag rijst of de betrokkene in een dergelijk geval, hoewel hij niet onder de wetgeving viel, wel binnen een termijn van drie maanden een uitdrukkelijk verzoek had moeten indienen om in aanmerking te komen voor onmiddellijke toepassing van de nieuwe verordening.

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 87, lid 8, van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels aldus worden uitgelegd dat iemand die vóór 1 mei 2010 werkzaamheden in loondienst in het Groothertogdom Luxemburg en werkzaamheden anders dan in loondienst in België is gaan verrichten, alleen onder de toepasselijke wetgeving op grond van verordening nr. 883/2004 valt als hij hiertoe een uitdrukkelijke aanvraag indient, ook al was hij vóór 1 mei 2010 niet onderworpen aan de Belgische wetgeving inzake het sociaal statuut van de zelfstandigen en werd hij pas na het verstrijken van de termijn van drie maanden die aanving op 1 mei 2010, met terugwerkende kracht onderworpen aan deze wetgeving?

2. Zo ja, heeft de in artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 genoemde aanvraag die in de hierboven beschreven omstandigheden wordt ingediend, dan tot gevolg dat de wetgeving van de staat die op grond van verordening nr. 883/2004 bevoegd is, met terugwerkende kracht van toepassing is met ingang van 1 mei 2010?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: SZW