C-331/18 Pohotovosť

Contentverzamelaar

C-331/18 Pohotovosť

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    14 augustus 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    30 september 2018

Trefwoorden: banken; consumenten; oneerlijke bedingen

Onderwerp:
-           Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG;

Feiten:
Op 01.10.2015 heeft TE (hierna: verzoekster) met de vennootschap Pohotovosť (hierna: verweerster) een consumentenkredietovereenkomst met een looptijd van een jaar voor €350,- gesloten, op basis waarvan zij de som van €672,- diende terug te betalen. De overeenkomst bepaalt dat de interesten €224,- bedragen en bevat, zonder nadere preciseringen, een onderdeel met de benaming “commissie” ten belope van €98,- (350 + 224 + 98), wat overeenkomt met een verhoging van de schuld met ongeveer 100% ten opzichte van het bedrag van de lening. De overeenkomst bevat de algemene voorwaarden een beding betreffende de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage (hierna: JKP). Verweerster is in twee fasen te werk gegaan: eerst heeft zij in de overeenkomst vermeld dat de lening zal worden terugbetaald in één enkele termijn met een JKP van 28% en vervolgens heeft zij op dezelfde dag een afbetalingsplan opgesteld volgens welk de schuld zal worden afgelost door betaling van maandelijkse termijnen van €56,-(12 x 56 = 672) met een JKP dat volgens de gegevens van de schuldeiser zelf 281,64% bedraagt. De overeenkomst bevat geen uitsplitsing van de termijnen voor terugbetaling van het betrokken consumentenkrediet. De maandelijkse termijnen van €56,- die zijn vastgelegd verschaffen ook geen informatie over de uitsplitsing van de termijnen. Verzoekster heeft een vordering ingesteld wegens schending van haar recht (artikel 9(2)l van wet 129/2010) op een gedetailleerde beschrijving van de uitsplitsing van de aflossingstermijnen van het krediet (hierna: gedetailleerde beschrijving). De rechter in eerste aanleg heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Verzoekster heeft beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, die met name uitspraak moet doen over de vraag of verzoekster recht heeft op de gedetailleerde beschrijving overeenkomstig de op de datum van de overeenkomst van kracht zijnde wettelijke regeling - dus in de versie die van toepassing was vóór de wijziging van wet 129/2010, die op 01.05.2018 is ingegaan om uitvoering te geven aan het arrest in C-42/15. Sinds 01.05.2018 genieten consumenten, door de wetswijziging, het voormelde recht niet meer.

Overweging:
Verzoekster maakt aanspraak op een recht op vermelding van de uitsplitsing van de aflossingstermijnen uit hoofde van de wet die bij de sluiting van de overeenkomst van toepassing was. Ondanks de intrekking van deze nationale bepalingen met ingang van 01.05.2018, heeft de uitspraak van het arrest in C-42/15 twijfels doen rijzen over de vraag of een rechter, door toepassing te geven aan de indirecte werking van de richtlijn, hetzelfde doel moet bereiken in de zogenaamde “oudere” juridische relaties, welke in het leven zijn geroepen door de overeenkomsten die tot en met 30.04.2018 zijn gesloten.

Prejudiciële vragen:

1. A Naar aanleiding van het arrest in zaak C-42/15 heeft de Slowaakse wetgever met ingang van 1 mei 2018 de woorden „van het kapitaal, de rente en de andere kosten” geschrapt uit het deel van artikel 9 van de zákon č. 129/2010 Z. z. o spotrebiteľských úveroch a o iných úveroch a pôžičkách pre spotrebiteľov a o zmene a doplnení niektorých zákonov (wet nr. 129/2010 op het consumentenkrediet en andere kredieten en leningen aan consumenten en houdende wijziging en aanvulling van enkele andere wetten; hierna: „wet nr. 129/2010”) dat betrekking heeft op de aflossingstermijnen als een van de elementen van de overeenkomst. Daardoor is zowel het bij wet nr. 129/2010 aan consumenten verleende recht dat in de consumentenkredietovereenkomst aan de hand van om het even welk document –niet alleen door middel van een aflossingstabel – wordt vermeld hoe de kredietaflossingen zijn uitgesplitst in kapitaal, rente en kosten, als de sanctie voor schending van dit recht, ingetrokken.

1. B Door de wetswijziging konden de [Slowaakse] rechterlijke instanties vanaf 1 mei 2018 in hun beslissingen weliswaar ten volle uitvoering geven aan het arrest van het Hof, maar dat nam niet weg dat zij in gedingen betreffende consumentenovereenkomsten die vóór 1 mei 2018 waren gesloten, middels een Unierechtconforme uitlegging in wezen het door de wetgever beoogde resultaat moeten bereiken.

1. C In deze omstandigheden heeft de aan het Hof voorgelegde vraag betrekking op de uitlegging van het Unierecht in het kader van de toepassing van de indirecte werking van richtlijnen. Gelet op het grote aantal uitspraken waarin rechters, in het verleden, hebben erkend dat consumenten op basis van wet nr. 129/2010 er recht op hebben dat de uitsplitsing in kapitaal, rente en kosten gedetailleerd wordt beschreven, moet het Hof zich uitspreken over de volgende vraag: Staat het rechtszekerheidsbeginsel, in een geding betreffende een vóór 1 mei 2018 afgesloten consumentenkredietovereenkomst, de rechter die toepassing geeft aan de indirecte werking van een richtlijn in de rechtsverhoudingen tussen particulieren (horizontale rechtsverhoudingen) toe om, met het oog op de verzekering van de volle werking van deze richtlijn onder aanwending van alle uitleggingsmethodes en het nationale recht in zijn geheel, een beslissing te geven die dezelfde gevolgen heeft als de wetswijziging die door de wetgever is vastgesteld om vanaf 1 mei 2018 uitvoering te geven aan het in zaak C-42/15 gewezen arrest?

Mocht het Hof op de vraag onder 1. C antwoorden dat het rechtszekerheidsbeginsel de rechter die toepassing geeft aan de indirecte werking van een richtlijn in de rechtsverhoudingen tussen particulieren (horizontale rechtsverhoudingen) toestaat om, met het oog op de verzekering van de volle werking van deze richtlijn, een beslissing te geven die dezelfde gevolgen heeft als de wetswijziging die door de wetgever is vastgesteld om vanaf 1 mei 2018 uitvoering te geven aan het in zaak C-42/15 gewezen arrest, dan rijzen voorts de volgende vragen:

2. Moeten het arrest van het Hof in zaak C-42/15, Home Credit Slovakia, van 9 november 2016, en richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG (hierna: „richtlijn 2008/48”) aldus worden uitgelegd dat het Hof heeft geoordeeld dat richtlijn 2008/48 in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling volgens welke de aflossingstermijnen van een consumentenkrediet, wat betreft het bedrag, het aantal en de frequentie van de termijnen van het als lening verstrekte kapitaal, niet alleen moeten worden gespecificeerd in de vorm van een aflossingstabel, maar met alle middelen waarin de wet voorziet?

3. Moet het voormelde arrest van het Hof aldus worden uitgelegd dat het, [naast] wat is vermeld over het kapitaal, ook ziet op de vraag of een wettelijke regeling van een lidstaat op grond waarvan consumenten er recht hebben op dat in de consumentenkredietovereenkomst het bedrag, het aantal en de frequentie van de termijnen van rente en kosten worden vermeld, verder gaat dan richtlijn 2008/48? Ingeval het arrest tevens betrekking heeft op de rente en de kosten, gaat een uitsplitsing van de terugbetaling van rente en kosten in een andere vorm dan een aflossingstabel dan ook verder dan die richtlijn, en met name artikel 10, lid 2, onder j), ervan?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Home Credit Slovakia C-42/15;

Specifiek beleidsterrein: FIN; EZK