C-333/21 European Superleague Company

Contentverzamelaar

C-333/21 European Superleague Company

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     27 juli 2021
Schriftelijke opmerkingen:                     13 september 2021

Trefwoorden : Europese Super League; statuten FIFA en UEFA; sport; misbruik machtspositie; kartelverbod; vrij verkeer werknemers, diensten, vestiging, kapitaal;

Onderwerp :  Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

Feiten:

De FIFA is een privaatrechtelijke organisatie die op grond van zijn statuten het monopolie op de goedkeuring en organisatie van internationale competities in het profvoetbal heeft, en bevoegd is om sancties of disciplinaire maatregelen op te leggen aan clubs en spelers die aan voetbalcompetities deelnemen. Ook volgt uit deze statuten dat de FIFA samen met de regionale confederaties en aangesloten bonden de exclusieve houder is van alle rechten (financieel, marketing, commercieel, etc.) uit hoofde van internationale competities. De UEFA is de regionale confederatie van de FIFA welke in Europa een monopolie heeft op de organisatie van internationale competities en de bevoegdheid heeft gekregen om niet door haar goedgekeurde competities in Europa te verbieden.  

De Super League beoogt de grootste Europese competitie buiten de UEFA om te worden, welke jaarlijks zal plaatshebben en deelnemende clubs niet belet eveneens deel te nemen aan nationale competities. De stichtende clubs, die vennoten zijn van de European Super League Company (hierna: ESLC) welke eigenaar is van de Super League, hebben de FIFA en UEFA ervan in kennis gesteld dat zij een nieuwe competitie voor profvoetbal hebben opgericht. De FIFA en de UEFA hebben vervolgens geweigerd de Super League te erkennen, te kennen gegeven dat alle competities georganiseerd of erkend moeten worden door de bevoegde organisatie, en gewaarschuwd dat de aan de Super League deelnemende clubs zullen worden uitgesloten van competities op nationaal, Europees of mondiaal niveau. Bovendien kan aan spelers van deelnemende clubs de mogelijkheid worden ontzegd om voor hun nationale team uit te komen. Deze maatregelen zouden ervoor hebben gezorgd dat het Super League-project mislukt is, en dat de financieringstoezeggingen zijn geannuleerd. De ELSC stelt nu dat de statuten en handelswijze van de FIFA en de UEFA strijdig zijn met de artikelen 101 en/of 102 VWEU. Zij vordert onder meer dat de verwijzende rechter voor recht verklaart dat de FIFA en de UEFA in strijd handelen met deze bepalingen.

Overweging:

De verwijzende rechter overweegt dat er aanwijzingen bestaan dat de FIFA en de UEFA een monopolie hebben op het gebied van de goedkeuring en organisatie van internationale competities. Daarnaast stelt de verwijzende rechter dat deze aanwijzingen, in het licht van de economische rechten en disciplinaire en organisatorische bevoegdheden van de FIFA en de UEFA, bovendien vergezeld gaan van aanwijzingen van misbruik in de zin van art. 102 VWEU. Ook stelt de verwijzende rechter, ten aanzien van een mogelijke inbreuk op art. 101 VWEU, vast dat er sprake is van een overeenkomst tussen private partijen die de coördinatie van gedrag, dat strekt tot het verbinden van voorwaarden aan de organisatie van internationale voetbalcompetities en de verhandeling van daaraan verbonden rechten, mogelijk maakt. Tot slot stelt de verwijzende rechter dat de disciplinaire maatregelen die zijn aangekondigd door de FIFA en de UEFA de rechten van vrij verkeer van dienstverrichting, werknemers en kapitaal, alsook de vrijheid van vestiging, kunnen aantasten.

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 102 VWEU aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen het misbruik van een machtspositie dat erin bestaat dat de FIFA en de UEFA in hun statuten (in het bijzonder artikel 22 en de artikelen 71 tot en met 73 van de statuten van de FIFA, de artikelen 49 en 51 van de statuten van de UEFA, alsmede alle soortgelijke artikelen in de statuten van de aangesloten bonden en de nationale competities) bepalen dat voorafgaande toestemming van deze organisaties, die zichzelf de exclusieve bevoegdheid hebben gegeven om internationale clubcompetities in Europa te organiseren of toe te staan, vereist is voor een derde organisatie om een nieuwe pan-Europese clubcompetitie zoals de Super League op te zetten, met name wanneer er geen voorgeschreven procedure op basis van objectieve, transparante en non-discriminatoire criteria bestaat en er bij de FIFA en de UEFA mogelijkerwijs sprake is van een belangenconflict?

2. Moet artikel 101 VWEU aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de FIFA en de UEFA in hun statuten (in het bijzonder artikel 22 en de artikelen 71 tot en met 73 van de statuten van de FIFA, de artikelen 49 en 51 van de statuten van de UEFA, alsmede alle soortgelijke artikelen in de statuten van de aangesloten bonden en de nationale competities) bepalen dat voorafgaande toestemming van deze organisaties, die zichzelf de exclusieve bevoegdheid hebben gegeven om internationale clubcompetities in Europa te organiseren of toe te staan, vereist is voor een derde organisatie om een pan-Europese clubcompetitie zoals de Super League op te zetten, met name wanneer er geen voorgeschreven procedure op basis van objectieve en non-discriminatoire criteria bestaat en er bij de FIFA en de UEFA mogelijkerwijs sprake is van een belangenconflict?

3. Moeten de artikelen 101 en/of 102 VWEU aldus worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat de FIFA, de UEFA, de aangesloten bonden en/of de nationale competities dreigen met sancties tegen clubs die aan de Super League deelnemen en/of hun spelers, vanwege het afschrikkende effect dat daarvan kan uitgaan? Levert de uitsluiting van competities of het verbod van deelname aan voetbalinterlands een inbreuk op de artikelen 101 en/of 102 VWEU op wanneer deze sancties niet op objectieve, transparante en non-discriminatoire criteria zijn gebaseerd?

4. Moeten de artikelen 101 en/of 102 VWEU aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen het bepaalde in de artikelen 67 en 68 van de statuten van de FIFA, voor zover de UEFA en de bij de UEFA aangesloten nationale bonden daarin worden aangewezen als oorspronkelijke houders van alle rechten die voortvloeien uit de competities die onder hun respectieve bevoegdheid vallen, waardoor de deelnemende clubs en de organisator van een alternatieve competitie de oorspronkelijke eigendom van die rechten wordt ontnomen en de UEFA en de nationale bonden zichzelf als enige bevoegd achten voor de commercialisering van die rechten?

5. Indien de FIFA en de UEFA – als organisaties die zichzelf de exclusieve bevoegdheid hebben gegeven om internationale competities voor voetbalclubs in Europa te organiseren en toe te staan – op grond van de genoemde bepalingen van hun statuten verbieden of zich ertegen verzetten dat de Super League wordt georganiseerd, moet artikel 101 VWEU dan aldus worden uitgelegd dat die beperkingen van de mededinging onder de in deze bepaling neergelegde uitzondering kunnen vallen wanneer de productie aanzienlijk wordt beperkt, het op de markt komen van alternatieve producten voor de door de FIFA/UEFA aangeboden producten wordt verhinderd en innovatie wordt beperkt doordat er geen andere competitieformats en -vormen mogelijk zijn, hetgeen tot gevolg heeft dat potentiële mededinging op de markt wordt uitgeschakeld en de keuze van de consument wordt beperkt? Bestaat er voor een dergelijke beperking een objectieve rechtvaardiging op grond waarvan kan worden aangenomen dat er geen sprake is van misbruik van een machtspositie in de zin van artikel 102 VWEU?

6. Moeten de artikelen 45, 49, 56 en/of 63 VWEU aldus worden uitgelegd dat bepalingen als die in de statuten van de FIFA en de UEFA (in het bijzonder artikel 22 en de artikelen 71 tot en met 73 van de statuten van de FIFA, de artikelen 49 en 51 van de statuten van de UEFA, alsmede alle soortgelijke artikelen in de statuten van de aangesloten bonden en de nationale competities) op grond waarvan voorafgaande toestemming van deze organisaties vereist is voor een marktdeelnemer uit een lidstaat om een pan-Europese clubcompetitie als de Super League op te zetten, een beperking vormen die in strijd is met een van de in die artikelen van het VWEU erkende fundamentele vrijheden?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: T-93/18; C-22/18 ; C-172/14; C-457/10 P; C-209/07; C-49/07; T-193/02 Commissie; T-203/01 ; C-390/99; C-415/93; zaak 85/76; zaak 56/65 LTM;

Specifiek beleidsterrein: EZK; VWS;