C-337/14 Mandl

Contentverzamelaar

C-337/14 Mandl

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:    1 september 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   18 september 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   18 oktober 2014
Trefwoorden: consumentenbescherming; compensatie luchtvaartpassagiers

Onderwerp
Verordening (EG) nr 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr 295/91

De verwijzende rechter geeft aan dat de feiten en motivering in deze zaak vergelijkbaar zijn met die in de zaak C-46/14 Kaiser.
Verzoekers (Elvira Mandl en Helmut Mandl uit München) reizen 12 juni 2013 van München naar Santorini en arriveren met een vertraging van meer dan vier uur op een vlucht van meer dan 1500 km. In dit geval is volgens verweerster (Condor Flugdienst) de vertraging veroorzaakt door een staking van de Franse luchtverkeersleiders, de (gehele) dag voor de litigieuze vlucht. Hierdoor liep het toestel waarmee verzoekers zouden reizen op de terugvlucht naar München zodanige vertraging op dat het door het verbod op nachtvluchten in München niet aldaar kon landen. Er is uiteindelijk een vliegtuig uit de ‘operationele reserve’ aangevoerd om de vertraging voor de passagiers die de dag erna zouden vertrekken zoveel mogelijk te beperken.

De verwijzende DUI rechter (Amtsgericht Rüsselsheim) stelt vast dat bewezen is dat de vertraging ten minste indirect te wijten is aan de genoemde staking. Hij meent dat dit volstaat om aan te nemen dat het een ‘buitengewone omstandigheid’ betreft in de zin van artikel 5, lid 3 van de Vo. Voor de beslechting van het geding rest hem de vraag of de luchtvaart-maatschappij alle redelijke maatregelen moet treffen en in de rechtszaak moet uiteenzetten en aantonen, om de als gevolg van de buitengewone omstandigheid te verwachten annulering of aanzienlijke vertraging te voorkomen, dan wel enkel om de buitengewone omstandigheid zelf te voorkomen. Hij stelt het HvJEU de volgende vraag:
“Moet een luchtvaartmaatschappij om zich te kunnen beroepen op de vrijstellingsmogelijkheid van artikel 5, lid 3, van de verordening uiteenzetten en aantonen dat zij alle redelijke maatregelen heeft getroffen om de uit een buitengewone omstandigheid te verwachten gevolgen in de vorm van de annulering of aanzienlijke vertraging te voorkomen, dan wel dat haar geen dergelijke redelijke maatregelen ter beschikking stonden?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-549/07 Wallentin
Specifiek beleidsterrein: IenM, mede EZ

Gerelateerde documenten