C-338/14 Quenon K.

Contentverzamelaar

C-338/14 Quenon K.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   22 september 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   8 oktober 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   8 november 2014
Trefwoorden: handelsagenten; schadevergoeding na beëindiging

Onderwerp
Richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten

Verzoekster is een agentschap: zij treedt op als gevolmachtigd agent van de NV Citibank Belgium en als verzekeringsagent van Citilife. In januari 2004 verbreekt Citibank de relatie (zonder opgaaf van reden) en betaalt aan verzoekster een opzeggings- en uitwinningsvergoeding. In december 2004 dagvaardt verzoekster Citibank want door afsluiting van de toegang tot het computerprogramma van Citibank kan zij ook niet meer bij haar (Citilife-)verzekeringsportefeuille. Zij eist een hogere vergoeding wegens de de facto mede opzegging van de overeenkomst met Citilife, maar in eerste aanleg worden haar vorderingen afgewezen: de opzegging van de Citibankovereenkomst heeft niet geleid tot ontbinding van de Citilifeovereenkomst. Verzoekster gaat in hoger beroep bij de verwijzende rechter.
De nationale wetgevers van de EULS hebben een keuze moeten maken tussen twee regelingen voor het beëindigen van een agentuurovereenkomst. De BEL wetgever heeft gekozen voor de vergoedingsregeling. Gezien het cumulatieverbod van de twee regelingen (zie arrest C-465/04) staat het voor verweersters vast dat verzoekster niet via een omweg “onvoorwaardelijk herstel van schade” (de tweede regeling) kan eisen. De mogelijkheid in artikel 17 om naast toekenning van vergoeding inzake klanten het recht om schadevergoeding te vorderen onverlet laat stellen verweersters dat dit enkel mogelijk is in geval een fout van de principaal schade berokkent aan de agent.

De verwijzende BEL rechter (Hof van Beroep Brussel) heeft meer uitleg nodig over artikel 17 van de richtlijn. Hij stelt het HvJEU de volgende vragen:
„Moet artikel 17 van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten aldus worden uitgelegd dat het de nationale rechter toestaat te bepalen dat de handelsagent na de beëindiging van de overeenkomst recht heeft op een vergoeding inzake klanten waarvan het bedrag niet hoger mag zijn dan de beloning van één jaar evenals, wanneer het bedrag van die vergoeding niet de volledige, werkelijk geleden schade dekt, op een schadevergoeding ten belope van het verschil tussen het bedrag van de werkelijk geleden schade en het bedrag van die vergoeding?
Moet meer in het bijzonder artikel 17, [lid] 2, [sub] c, van de richtlijn aldus worden uitgelegd dat het slechts een aanvullende schadevergoeding naast de vergoeding inzake klanten toestaat voor zover de principaal de overeenkomst heeft miskend of een onrechtmatige daad heeft gesteld die in oorzakelijk verband staat met de beweerde schade, en voor zover er een schade bestaat die verschilt van de schade die wordt vergoed door de forfaitaire vergoeding inzake klanten?
Indien deze laatste vraag bevestigend wordt beantwoord, moet het dan om een andere onrechtmatige daad gaan dan de eenzijdige verbreking van de overeenkomst, zoals de betekening van een ontoereikende opzeggingstermijn, de toekenning van een ontoereikende compensatoire opzeggingsvergoeding en van een ontoereikende vergoeding inzake klanten, het bestaan van dringende redenen in hoofde van de principaal, een misbruik van het recht om de overeenkomst te verbreken of enige andere onrechtmatige handelwijze, met name inzake marktpraktijken?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-465/04Honyvem
Specifiek beleidsterrein: VenJ

Gerelateerde documenten