C-338/20 Prokuratura Rejonowa Łódź-Bałuty

Contentverzamelaar

C-338/20 Prokuratura Rejonowa Łódź-Bałuty

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     16 september 2020
Schriftelijke opmerkingen:                     2 november 2020

Trefwoorden : strafrecht; eerlijk proces; sanctie

Onderwerp :

–          Kaderbesluit 2005/214/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties;

–          Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures;

–          Richtlijn (EU) 2015/413 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over verkeersveiligheidsgerelateerde verkeersovertredingen;

 

Feiten:

Bij beschikking van 22-07-2019 heeft het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) de Poolse D.P. een geldboete van €210,- opgelegd vanwege het besturen van een voertuig waarvan twee banden niet voldeden aan de vereisten inzake profilering. De verwijzende rechter heeft op 21-01-2020 een verzoek van de Nederlandse autoriteiten tot tenuitvoerlegging van de geldboete ontvangen. Het CJIB werd door de verwijzende rechter verzocht aan te geven of de beschikking is betekend met een bijgevoegde vertaling ervan in het Pools. De Nederlandse autoriteiten aangegeven dat de beschikking in het Nederlands is opgesteld en aanvullende toelichtingen in het Engels, het Frans en het Duits bevatte, alsook een verwijzing naar de website www.cjib.nl, waarop informatie in het Pools te vinden is. De bestrafte persoon heeft verklaard dat hij correspondentie uit Nederland zonder bijgevoegde vertaling in het Pools heeft ontvangen. Hij heeft daaraan toegevoegd dat hij niet in staat was op de hem toegestuurde brief in te gaan, aangezien hij deze niet begreep.

 

Overweging:

Een analyse van de bepalingen in de relevante rechtshandelingen van de Unie met betrekking tot de kwestie van vertalingen geeft geen duidelijk en ondubbelzinnig antwoord op de vraag of de lidstaat die de beslissing heeft gegeven waarbij een geldelijke sanctie is opgelegd, verplicht is deze beslissing te betekenen met een bijgevoegde vertaling in een taal die de geadresseerde begrijpt. Kaderbesluit 2005/214 bevat geen enkele bepaling die uitdrukkelijk voorziet in de verplichting om aan de geadresseerde een vertaling van beslissingen tot oplegging van een geldelijke sanctie te betekenen. Hier moet worden onderstreept dat dit  kaderbesluit betrekking heeft op de fase van de tenuitvoerlegging van beslissingen die in de andere lidstaat reeds in kracht van gewijsde zijn gegaan. De voorafgaande fase wordt beheerst door het recht van de beslissingsstaat en onder meer door de bepalingen van richtlijn 2015/413. Het antwoord van het Hof op de prejudiciële vraag is van essentieel belang voor de juiste uitlegging en de toepassing van de nationale bepalingen ter uitvoering van kaderbesluit 2005/214.

 

Prejudiciële vraag:

Mag de autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat, wegens schending van het recht op een eerlijk proces, krachtens de bepalingen ter uitvoering van artikel 20, lid 3, van kaderbesluit 2005/214/JBZ weigeren een beslissing waarbij een geldelijke sanctie is opgelegd ten uitvoer te leggen wanneer deze beslissing aan de bestrafte persoon is betekend zonder bijgevoegde vertaling in een taal die hij begrijpt?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-105/03; C-278/16;

Specifiek beleidsterrein: JenV