C-34/14 Puma

Contentverzamelaar

C-34/14 Puma

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   4 april 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   21 april 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   21 mei 2014
Trefwoorden:; WTO; antidumpingrechten; douanewetboek

Onderwerp
- WTO-antidumpingovereenkomst 1994
- Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (enz; basisverordening)
- Verordening (EG) nr. 1472/2006 van de Raad van 5 oktober 2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op schoeisel met bovendeel van leder uit de Volksrepubliek China en Vietnam;
- Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1294/2009 van de Raad van 22 december 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaald schoeisel (enz)

DUI verzoekster importeert tussen 2006 – 2011 schoeisel met bovendeel van leder afkomstig van vijf Chinese en acht Vietnamese bedrijven. Zij betaalt daarvoor in totaal € 5.059.386,70 aan antidumpingrecht.  De EURCIE start in juli 2005 een in het Pb bekendgemaakte antidumpingprocedure en stelt een steekproefonderzoek in bij Chinese en Vietnamese schoenenleveranciers, waarbij de leveranciers van verzoekster zijn meegenomen. Een groot aantal Chinese bedrijven doet een aanvraag voor behandeling als marktgerichte onderneming (‘BMO-aanvraag’) of voor individuele behandeling (‘IB-aanvraag’) maar de EURCIE beoordeelt er slechts twaalf, en wijst twee aanvragen van bedrijven waarmee verzoekster zaken doet af wegens afwijkende dumpingmarge.
Naar aanleiding van dit onderzoek dient verzoekster bij verweerder (Hauptzollamt Nürnberg) een verzoek in tot terugbetaling van de eerder betaalde antidumpingrechten, maar verweerder weigert dit, ook na bezwaar van verzoekster. Verzoekster gaat tegen die beslissing in beroep bij de verwijzende rechter.

De verwijzende DUI rechter (Finanzgericht München) acht de definitieve instelling en inning van het antidumpingrecht hier doorslaggevend. Verweerder baseert zich op Vo. 1472/2006 en uitvoeringsVo. 1294/2009, maar de verwijzende rechter twijfelt aan de geldigheid van die Vo’n aangezien het HvJEU in de arresten C-247/10 P Zhejiang Aokang Shoes en C-249/10 P Brosmann Footwear e.a. deze Vo’n nietig heeft verklaard, echter alleen voor de betreffende verzoekers.
Aangezien deze uitspraken niet alle vragen beantwoorden die de verwijzende rechter heeft legt hij de volgende vragen aan het HvJEU voor:
1. Zijn verordening (EG) nr. 1472/2006 van de Raad van 5 oktober 2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op schoeisel met bovendeel van leder uit de Volksrepubliek China en Vietnam, alsmede uitvoeringsverordening (EU) nr. 1294/2009 van de Raad van 22 december 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaald schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit Vietnam en van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot bepaald schoeisel met bovendeel van leder verzonden vanuit de SAR Macau, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de SAR Macau, naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad, in hun geheel gezien geldig voor zover zij niet zijn nietig verklaard bij de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 2 februari 2012, Brosmann Footwear e.a./Raad (C-249/10 P), en 15 november 2012, Zhejiang Aokang Shoes/Raad (C-247/10 P)?
2. Voor het geval dat de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, de genoemde verordeningen echter niet in hun geheel ongeldig zijn:
a) Voor welke exporteurs en producenten in de Volksrepubliek China en in Vietnam, waarvan verzoekster de jaren 2006 tot en met 2011 producten heeft gekocht, zijn verordening (EG) nr. 1472/2006 van de Raad van 5 oktober 2006 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op schoeisel met bovendeel van leder uit de Volksrepubliek China en Vietnam, alsmede uitvoeringsverordening (EU) nr. 1294/2009 van de Raad van 22 december 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaald schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit Vietnam en van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot bepaald schoeisel met bovendeel van leder verzonden vanuit de SAR Macau, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit de SAR Macau, naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad ongeldig?
b) Moet de volledige of gedeeltelijke ongeldigverklaring van de genoemde verordeningen worden beschouwd als toeval of overmacht in de zin van artikel 236, lid 2, tweede alinea, van het communautair douanewetboek?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-247/10 P Zhejiang Aokang Shoes; C-249/10 P Brosmann Footwear ea
Specifiek beleidsterrein: BZ-BEB mede FIN

Gerelateerde documenten