C-342/17

Contentverzamelaar

C-342/17

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    4 augustus 2017
Schriftelijke opmerkingen:                    21 september 2017


Trefwoorden: vrijheid van vestiging; vrijheid van diensten; lijkbezorging
Onderwerp: - VWEU (artikel 49 en artikel 56)

Feiten:

Verzoeker vordert nietigverklaring van het besluit van de verweerder (de gemeenteraad van Padua) tot wijziging van de gemeentelijke verordening inzake begraafplaatsdiensten. Verweerder regelt in de uitoefening van haar bevoegdheid begraafplaatsdiensten, ook stelt verweerder voorschriften vast voor de afgifte en bewaring van asbussen. Verweerder heeft bepaald dat ontvangers van asbussen geen gebruik mogen maken van particuliere commerciële diensten voor de bewaring van asbussen die buiten de normale gemeentelijke begraafplaatsdiensten om worden beheerd, met het doel om asbussen buiten de huiselijke kring te bewaren. Bij de bewaring van asbussen mag geen sprake zijn van een winstoogmerk. Dit verbod geldt ook indien de overledene een dergelijke wens bij leven uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven.

Verzoeker is opgericht met het doel de gemeente een bewaardienst voor asbussen te bieden waarbij er plaatsen voor asbussen in een urnengalerij in gebruik worden gegeven. Zo zouden nabestaanden beter in de gelegenheid zijn om te bidden en de overledene te gedenken. Verzoeker heeft daarom voorgesteld om in verschillende wijken van de stad Padua een aantal columbaria [plaatsen van herinnering] in gebruik te stellen, die uitsluitend bedoeld zijn om asbussen te bewaren in esthetisch aangename, discrete, afgeschermde ruimten die bij uitstek geschikt zijn om er een rustig moment van gebed ter nagedachtenis van de overledenen door te brengen.

Verzoeker stelt dat haar ondernemingsactiviteit in veel landen met hoogstaande culturele traditie wordt verricht en dat deze bewaring van asbussen op speciale aangewezen plaatsen een oplossing biedt voor problemen die het thuis bewaren van as met zich brengt. De nieuwe gemeentelijke regeling zou in strijd zijn met de bepalingen van de communautaire rechtsorde (artikelen 49 en verder VWEU).

Het valt immers niet uit te sluiten dat buitenlandse ondernemingen met een vergelijkbaar vennootschappelijk doel als dat van verzoeker – die gevestigd zijn in een EU-lidstaat waar asbussen in door handelsondernemingen beheerde

urnengalerijen mogen worden geplaatst – in de toekomst besluiten hun activiteiten op Italiaans grondgebied te gaan verrichten, of dat staatsburgers van andere lidstaten in Italië gebruik willen maken van soortgelijke diensten, die in hun lidstaat van herkomst wellicht courant worden aangeboden.

Overweging:

In de onderhavige zaak, waarin een Italiaanse onderneming op een deel van het nationale grondgebied handelsactiviteiten wil verrichten, zijn de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU van toepassing als gevolg van de verwijzingnaar die bepalingen in artikel 53 van wet nr. 234/2012. Hieruit volgt dat moet worden getoetst of de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU in de weg staan aan de toepassing van artikel 52 van de verordening inzake begraafplaatsdiensten van de gemeente Padua.

Prejudiciële vragen:

Moeten de artikelen 49 VWEU en 56 VWEU aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan de toepassing van de volgende bepalingen van artikel 52 van de verordening inzake begraafplaatsdiensten van de gemeente Padua:

„Het is de ontvanger van een asbus niet toegestaan om derden te verzoeken de asbus te bewaren. Dit verbod geldt ook indien de overledene een dergelijke wens bij leven uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven (derde alinea). De asbus mag uitsluitend worden bewaard in de woning van de ontvanger ervan (vierde alinea). […] Bij de bewaring van asbussen mag er geen sprake zijn van een winstoogmerk. [Or. 9] Economische activiteiten die – ook niet uitsluitend – de bewaring van asbussen op ongeacht welke grond en voor ongeacht welke tijdsduur tot voorwerp hebben, zijn derhalve niet toegestaan. Dit verbod geldt ook indien de overledene een dergelijke wens bij leven uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven (tiende alinea).”?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-169/07 Hartlauer; C-367/12 Sokoll-Seebacher.

Specifiek beleidsterrein: BZK, VenJ, VWS