C-345/17

Contentverzamelaar

C-345/17

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    26 juli 2017
Schriftelijke opmerkingen:                    12 september 2017

Trefwoorden: privacy, bescherming van persoonsgegevens,

Onderwerp: - Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens

Feiten:

Verzoeker heeft een video-opname gemaakt van het moment waarop hij in een politiekantoor van de Letse nationale politie een verklaring aflegde in het kader van een procedure wegens een administratieve overtreding. Vervolgens plaatste hij die video, waarop politieagenten te zien en te horen zijn, op de website www.youtube.com. De dienst gegevensbescherming stelde in zijn besluit van 30-08-2013 dat verzoeker inbreuk had gemaakt op de Letse wet op de bescherming van persoonsgegevens aangezien verzoeker de betrokkenen niet had geïnformeerd over het doel van de verwerking van hun persoonsgegevens. Verzoeker verstrekte ook de dienst gegevensbescherming geen inlichtingen waaruit bleek dat het nagestreefde doel in overeenstemming was met de wet op de bescherming van persoonsgegevens. De dienst gegevensbescherming verzocht verzoeker bijgevolg met klem ervoor te waken dat de betrokken video van www.youtube.com en andere websites werd verwijderd.

Verzoeker ging in beroep en verzocht de rechter om het besluit onrechtmatig te verklaren en hem een schadevergoeding toe te kennen. Verzoeker stelde dat hij met die video een (naar zijn mening) onrechtmatig praktijk van de politie onder de aandacht wilde brengen. De lagere bestuursrechter verwierp dat beroep. Bij arrest van 11-11-2015 wees ook de regionale bestuursrechter de vorderingen van verzoeker af.

Overweging:

Verzoeker rechtvaardigt zijn gedraging – het filmen van politieagenten in een politiekantoor terwijl zij procedurehandelingen verrichten, en het plaatsen van de video op het internet – met een beroep op de vrijheid van meningsuiting en stelt dat hij in het onderhavige geval geen inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de politieagenten. Hij meent dat op hem de wettelijke uitzondering voor de verwerking van persoonsgegevens voor journalistieke doeleinden dient te worden toegepast. De verwijzende rechter vraagt zich af hoe het begrip „journalistieke doeleinden” in artikel 9 van richtlijn 95/46 moet worden uitgelegd en, in het bijzonder, of dat begrip ook gedragingen omvat als die welke thans in geding is, te weten het ventileren van een persoonlijke mening over het politiewerk door verspreiding op de website www.youtube.com van een video waarop politieagenten in functie te zien zijn.

Prejudiciële vragen:

1) Vallen gedragingen als die welke in deze zaak aan de orde zijn, te weten het maken, in een politiekantoor, van videobeelden van politieagenten die procedurele handelingen verrichten, en het plaatsen van de video op de website www.youtube.com, binnen de werkingssfeer van richtlijn 95/46?

2) Moet richtlijn 95/46 aldus worden uitgelegd dat dergelijke gedragingen kunnen worden beschouwd als een verwerking van persoonsgegevens voor journalistieke doeleinden in de zin van artikel 9 daarvan?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Ryneš C-212/13; ClientEarth C-615/15P; Lindqvist C-101/01; Digital Rights Ireland e.a. C-293/12 en C-594/12; Google Spain C-131/12, Michael Bobek C-16/16; Satakunnan Markkinaporssi en Satamedia C-73/07; EHRM van 1 december 2015, Cengiz e.a. tegen Turkije, verzoekschriften nrs. 48226/10 en 14027/11.

Specifiek beleidsterrein: