C-345/22, C-346/22 en C-347/22 Maersk e.a     

Contentverzamelaar

C-345/22, C-346/22 en C-347/22 Maersk e.a     

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    10 augustus 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    27 september 2022

Trefwoorden: zeevervoer, forumkeuzebeding, overeenkomst

Onderwerp:

Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

Feiten:

Verzoekster in eerste aanleg, Allianz Compañía de Seguros y Reaseguros, S. A., is als verzekeringsmaatschappij in de rechten getreden van haar verzekerde, Oversea Atlantic Fish, S. L., in het kader van een vordering tegen zeevervoerder Maersk. Volgens de uiteenzetting in het verzoekschrift vloeit de aansprakelijkheid van verweerster in eerste aanleg voort uit haar contractuele positie als vervoerder in de overeenkomst voor zeevervoer die onder CFR-voorwaarden werd gesloten tussen Aguafrost Perú, als afzender, en verweerster in eerste aanleg Maersk, als (zee)vervoerder. Oversea Atlantic Fish, S. L., was de ontvangster van de goederen. Volgens het verzoekschrift kwamen de goederen beschadigd aan in de haven van bestemming, waardoor zij deels verloren gingen. De vervoersovereenkomst werd gedocumenteerd in een cognossement. Op de keerzijde van het document, dat niet bij het verzoek werd gevoegd, stond een forumkeuzebeding. Maersk betwistte de bevoegdheid van de Spaanse rechters op grond van dat forumkeuzebeding, dat was opgenomen in clausule 26 van het cognossement, en waarin werd verklaard dat de High Court of Justice van Londen bevoegd was om kennis te nemen van klachten tegen de vervoerder en dat het Engelse recht op het cognossement van toepassing was. Ten gronde voerde Maersk in haar verweerschrift aan dat tussen de partijen een overeenkomst inzake multimodaal vervoer was gesloten, met een eerdere fase over land, zodat het koudeverlies zich tijdens die eerdere fase zou hebben kunnen voordoen, dat de koelinrichting van de container correct had gewerkt en dat het koudeverlies was veroorzaakt door een gebrekkige belading. De rechter in eerste aanleg oordeelde dat de stelling van verzoekster, die het verlies van de goederen weet aan de gebrekkige werking van de koelinrichting van de container, geloofwaardiger was. In hoger beroep wordt alleen de bevoegdheid van de Spaanse rechters aangevochten, waarbij dezelfde argumenten als in de exceptie van onbevoegdheid worden aangevoerd.

Overweging:

Het hoger beroep betreft een probleem waarmee rechters vaak worden geconfronteerd bij de behandeling van vorderingen tot vergoeding van schade aan goederen in het kader van overeenkomsten voor internationaal zeevervoer. Het gaat erom te bepalen of een forumkeuzebeding ten gunste van een rechter van een derde land (in casu de High Court van het Verenigd Koninkrijk), dat is opgenomen in het document waarin de overeenkomst voor het internationale zeevervoer van goederen is neergelegd, rechtsgeldig is ten aanzien van de ontvanger. Het probleem schuilt in de vraag of dit beding, dat door de partijen bij de vervoerovereenkomst werd ingevoegd, kan worden tegengeworpen aan de ontvanger, die de internationale verkoopovereenkomst met de verkoper heeft gesloten onder CFR-voorwaarden, waardoor deze laatste verantwoordelijk is voor de bevrachting en de vrachtbetaling. Uit de Spaanse nationale regeling volgt dat forumkeuze- en arbitragebedingen de partijen alleen binden indien zij aantoonbaar het resultaat zijn van individuele en aparte onderhandelingen, waarbij wordt verduidelijkt dat het enkele feit dat het beding is opgenomen in een toetredingsovereenkomst, niet volstaat ter vervulling van deze vereisten, die ook moeten gelden in gevallen waarin men het beding wil opleggen aan de derde-verkrijger van het cognossement. De verwijzende rechter wijst er evenwel op dat de interne regeling mogelijk niet van toepassing is in gevallen waarin het Unierecht toepassing vindt. Ten eerste vraagt hij zich af of de geldigheid van het beding moet worden getoetst aan het recht van de staat waaraan de rechterlijke bevoegdheid bij het beding is toegewezen, in casu het Verenigd Koninkrijk. Gesteld dat artikel 251 LNM de interne bepaling is waarbij de overdracht van uit de verhandeling van het cognossement voortvloeiende rechten wordt geregeld en dat na de verhandeling van het waardepapier moet worden geanalyseerd of de derde-houder van het document individueel en apart heeft ingestemd met het beding, vraagt de verwijzende rechter zich ten tweede af in welke vorm de toestemming moet worden gegeven – een kwestie die naar zijn oordeel niet wordt geregeld in het nationale recht, maar in het Unierecht. Ten derde vraagt de verwijzende rechter zich af artikel 251 LNM strookt met de rechtspraak van het Hof, voor zover de juridische regeling van de translatieve werking van het cognossement wordt losgekoppeld van die van de forumkeuzebedingen in dat waardepapier.

Prejudiciële vragen C-345/22, C-346/22 en C-347/22 zijn identiek

1.– Behelst de in artikel 25 van verordening nr. 1215/2012 vastgestelde regeling, volgens welke de nietigheid van de overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter moet worden onderzocht overeenkomstig het recht van de lidstaat waaraan de partijen de bevoegdheid hebben toegewezen, in een situatie zoals in het hoofdgeding eveneens de geldigheid van het beding ten aanzien van een derde die geen partij is bij de overeenkomst waarin het beding is opgenomen?

2.– Indien het cognossement wordt overgedragen aan een derde voor wie de goederen bestemd zijn en die niet betrokken was bij de sluiting van de overeenkomst tussen de afzender en de zeevervoerder, is een bepaling zoals artikel 251 van de Ley de Navegación Marítima (wet op de zeescheepvaart), die vereist dat met die derde „individueel en apart” is onderhandeld over het forumkeuzebeding opdat het hem kan worden tegengeworpen, dan verenigbaar met artikel 25 van verordening nr. 1215/2012 en met de rechtspraak van het Hof tot uitlegging daarvan?

3.– Is het verenigbaar met het Unierecht dat in de wetgeving van de lidstaten aanvullende voorwaarden worden gesteld voor de rechtsgeldigheid jegens derden van forumkeuzebedingen in cognossementen?

4.– Impliceert een bepaling als artikel 251 van de Ley de Navegación Marítima – volgens welke de rechten en plichten slechts gedeeltelijk op de derde-houder overgaan, namelijk met uitzondering van de forumkeuzebedingen – dat er in strijd met artikel 25 van verordening nr. 1215/2012 een aanvullende voorwaarde voor de geldigheid van deze bedingen wordt ingevoerd?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: (71/83). (C-159/97), (C-387/98), (C-543/10), DelayFix (C-519/19)

Specifiek beleidsterrein: JenV, IenW