C-346/16 C

Contentverzamelaar

C-346/16 C

Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   9 augustus 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       26 augustus 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   26 september 2016

Trefwoorden: Schengengrenscode; bewijsmateriaal; recht op eerlijk proces
Onderwerp: - VWEU artikel 67.2 (controle binnengrenzen)
- verordening nr. 562/2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)

Verzoeker, TUR nationaliteit en wonend in FRA, is op 13-06-2015 in Kehl/DUI zonder bijzondere aanleiding gecontroleerd en vervolgens aangehouden wegens verboden bezit van verdovende middelen (subutex-tabletten).

De verwijzende DUI rechter (Rb Kehl) moet beslissen op de vordering tot uitvaardiging van een rechterlijke strafbeschikking. De bij verzoeker gevonden tabletten vormen het enige bewijsmateriaal waarvan moet worden beoordeeld of dit rechtmatig verkregen bewijs is. Naar DUI recht was de doorzoeking van de tas rechtmatig op grond van de Wet op de federale politie: controle mag plaatsvinden langs de staatsgrenzen tot 30 km landinwaarts. Deze wet heeft niet alleen tot doel illegale binnenkomst, maar ook strafbare feiten te voorkomen. De Schengengrenscode laat onder bepaalde voorwaarden politiebevoegdheden onverlet. Er zou echter strijd kunnen zijn met VWEU artikel 67.2 en artikelen 20 en 21 van de Schengengrenscode. In de zaken C-188/10 en C-189/10 heeft het HvJEU geoordeeld dat EULS niet bevoegd zijn om, ongeacht het gedrag van betrokkenen, binnen een zone van 20 km langs de landsgrenzen een ieder te controleren.

Het DUI strafprocesrecht kent geen algemeen verbod op het gebruik van bewijsmateriaal wegens de onrechtmatige wijze waarop het is verkregen. Volgens vaste rechtspraak van het Bundesverfassungsgericht en van het Bundesgerichtshof dient een belangenafweging te worden gemaakt van alle relevante elementen van het specifieke geval. Een verbod op het gebruik van bewijsmateriaal is een uitzondering die moet worden gemotiveerd. In de rechtsleer wordt de verhouding tussen regel en uitzondering overigens bekritiseerd; sommige auteurs stellen dat een verbod op het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijs als de regel moet worden beschouwd en voor het gebruik van dergelijk bewijs een bijzondere rechtvaardiging noodzakelijk is.

Met het oog op effectieve handhaving van het EUrecht en uniforme toepassing ervan ziet de verwijzende rechter zich genoodzaakt de volgende vragen aan het HvJEU voor te leggen:

1. Moeten artikel 67, lid 2, VWEU en de artikelen 20 en 21 van verordening nr. 562/2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode; hierna: “Schengengrenscode”) of andere bepalingen van Unierecht aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling waarbij aan de politiediensten van de betrokken lidstaat de bevoegdheid wordt toegekend om, ter voorkoming of bestrijding van de illegale binnenkomst op het grondgebied van deze lidstaat of ter voorkoming van bepaalde strafbare feiten die gericht zijn tegen de veiligheid van de grenzen dan wel tegen de uitvoering van de grensbewaking of die in het kader van de grensoverschrijding worden gepleegd, in het gebied langs de landgrens van deze lidstaat met de staten die partij zijn bij de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 (Schengenuitvoeringsovereenkomst), tot 30 kilometer landinwaarts zaken te onderzoeken ongeacht het gedrag van degene die deze zaken bij zich heeft en los van het bestaan van bijzondere omstandigheden, een en ander zonder dat overeenkomstig de artikelen 23 en volgende van de Schengengrenscode tijdelijk grenstoezicht werd heringevoerd aan de desbetreffende binnengrens?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moeten artikel 67, lid 2, VWEU en de artikelen 20 en 21 van de Schengengrenscode of andere bepalingen van Unierecht dan aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling of praktijk op grond waarvan een strafrechter van de betrokken lidstaat mag gebruikmaken van bewijsmateriaal ten laste van de verdachte, ofschoon dit bewijsmateriaal is verkregen door een overheidsmaatregel die Unierechtelijke voorschriften schendt?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-188/10 en C-189/10 Melki et Abdeli;

Specifiek beleidsterrein: VenJ/DMB

Gerelateerde documenten