C-347/13 en C-353/13 Pickert ea

Contentverzamelaar

C-347/13 en C-353/13 Pickert ea

Gevoegde prejudiciële Hofzaken

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraken
Klik hier op C-347/13 en op C-353/13 voor de volledige dossiers van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   13 augustus 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   30 augustus 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   30 september 2013
Trefwoorden: compensatie luchtvaartpassagiers

Onderwerp:
- Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke [Or. 2] regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91

Zaak C-347/13

In deze zaak boekt verzoeker Erich Pickert een vlucht van Las Palmas naar Stuttgart (december 2010) met verweerster Condor. De vlucht vertrekt met vier uur vertraging omdat er op de vórige vlucht door slechte weersomstandigheden uitgeweken moest worden naar een andere luchthaven. De geadieerde rechter beschouwt die weersomstandigheden als ‘buitengewone omstandigheden’ als voorzien in artikel 5, lid 3, van de Vo. De verwijzende rechter leest een tegenspraak in de punten 14 en 15 van de considerans van de Vo. en vraagt zich dan ook af of de buitengewone omstandigheden direct de betreffende vlucht moeten treffen dan wel of een relevante causaliteit ook kan worden gevonden in vorige vluchten en in voorkomend geval binnen welke tijdslimiet.
Hij stelt de volgende vragen aan het HvJEU:
1) Moeten buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5, lid 3, van de verordening direct de geboekte vlucht betreffen?
2) Indien de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord: hoeveel vorige vluchten met het voor de geplande vlucht ingezette vliegtuig zijn relevant om te spreken van buitengewone omstandigheden? Bestaat er een tijdslimiet waarbinnen buitengewone omstandigheden tijdens vorige vluchten in aanmerking kunnen worden genomen?
Zo ja, hoe moet die worden berekend?
3) Indien ook buitengewone omstandigheden tijdens vorige vluchten voor een latere vlucht relevant zijn: moeten de redelijke maatregelen die de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, volgens artikel 5, lid 3, van de verordening moet treffen, alleen ertoe strekken buitengewone omstandigheden te voorkomen dan wel ook beogen een langere vertraging te vermijden?

Zaak C-353/13
In deze zaak boeken verzoekers Jürgen en Hjördis Hein een vlucht van Halifax naar Frankfurt/M (augustus 2001) bij verweerster Condor die een vertraging van 21 uur oploopt door een aanvaring op de luchthaven Halifax met het cateringvoertuig waardoor aanzienlijke schade aan het vliegtuig is ontstaan. Verzoekers menen dat het inladen van catering tot de normale activiteiten van een luchtvaartmaatschappij behoort, maar verweerster stelt dat zij geen enkele invloed heeft op het laden door het cateringbedrijf en artikel 5 lid 3 van de Vo. noemt slechts een criterium van daadwerkelijke beheersbaarheid, niet een schuld- of toerekeningscriterium.

De verwijzende rechter vraagt zich af of elke belemmering bij de uitvoering van een geplande vlucht van buiten uit respectievelijk door derden een buitengewone omstandigheid in de zin van artikel 5, lid 3, van de verordening is, en stelt de volgende vragen:
1) Moeten schadelijke handelingen van op eigen verantwoordelijkheid handelende derden, die opdrachten hebben gekregen, die deel uitmaken van de exploitatie van een luchtvaartonderneming, worden beschouwd als buitengewone omstandigheden in de zin van artikel 5, lid 3, van de verordening?
2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, is het voor de beoordeling van belang van wie (luchtvaartonderneming, luchthavenexploitant, enz.) de derde de opdracht heeft gekregen?

Specifiek beleidsterrein: IenM

Gerelateerde documenten