C-348/22 Autorita Garante della Concorrenza e del Mercato 

Contentverzamelaar

C-348/22 Autorita Garante della Concorrenza e del Mercato 

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    5 augustus 2022
Schriftelijke opmerkingen:                    22 september 2022

Trefwoorden: concessies, maritieme domeingoederen, mededinging, vrijheid van vestiging

Onderwerp:

•            Richtlijn 2006/123/EU betreffende diensten op de interne markt

•            Richtlijn 2014/24/EU betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten

•            Richtlijn 2014/23/EU betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten

Feiten:

Het geding betreft bepaalde besluiten die de Comune di Ginosa tussen december 2020 en juni 2021 heeft genomen, waarbij op grond van artikel 1, leden 682 tot en met 684, van wet nr. 145/2018 bepaalde concessies voor maritieme domeingoederen zijn verlengd. In het bijzonder heeft de Comune di Ginosa, na kennis te hebben genomen van de bepalingen van artikel 1, leden 682 tot en met 684, van wet nr. 145/2018, voor het bevoegde personeel van de gemeente richtsnoeren vastgesteld over de uitvoering van die bepalingen en heeft zij een mededeling doen toekomen aan de houders van concessies voor maritieme domeingoederen op het grondgebied van de gemeente. De Italiaanse autoriteit ter verzekering van de mededinging en de marktwerking (AGCM) is tegen de betrokken besluiten opgekomen omdat zij van mening is dat artikel 12 van richtlijn 2006/123 rechtstreekse werking heeft en dat derhalve de bepalingen van wet nr. 145/2018, die voorzien in de verlenging van de concessies voor maritieme domeingoederen, buiten toepassing moeten worden gelaten.

Overweging:

De verwijzende rechter wijst erop dat nationale wetten die voorzien in automatische verlengingen van domeinconcessies in strijd zijn met zowel artikel 12 van richtlijn 2006/123 als artikel 49 VWEU. Hij is het niet eens met een trend in de nationale rechtspraak volgens welke het Hof zou hebben geoordeeld dat deze richtlijn rechtstreekse werking heeft, omdat in de nationale rechtspraak nog nooit uitdrukkelijk is onderzocht of richtlijn 2006/123 rechtstreekse werking heeft, en omdat het Hof de rechtstreekse werking van deze richtlijn niet heeft bevestigd. De verwijzende rechter benadrukt dat hij in zijn rechtspraak ter zake altijd heeft uitgesloten dat richtlijn 2006/123 rechtstreekse werking heeft en heeft geoordeeld dat zij niet direct van toepassing is bij gebreke van een nationale wet die specifieke uitvoeringsbepalingen bevat. Dit in tegenstelling tot de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter van Italië) die wel tot de conclusie was gekomen dat richtlijn 2006/123 rechtstreekse werking heeft.

Prejudiciële vragen:

1) Is richtlijn 2006/123 geldig en bindend voor de lidstaten of is zij ongeldig omdat zij – als harmonisatierichtlijn – slechts bij meerderheid en niet met eenparigheid van stemmen is vastgesteld, in strijd met artikel 115 [van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie]?

2) Stelt richtlijn 2006/123 – ook bekend als de Bolkestein-richtlijn – objectief en in abstracto voldoende gedetailleerde regels vast en sluit zij bijgevolg elke beoordelingsmarge van de nationale wetgever uit, hetgeen een minimumvereiste is om deze richtlijn als een richtlijn met rechtstreekse werking en als onmiddellijk toepasselijk aan te merken?

3) Indien richtlijn 2006/123 niet wordt beschouwd als een richtlijn met rechtstreekse werking, is de zuivere uitsluitingswerking of de buitentoepassinglating die louter de toepassing van de nationale bepalingen verhindert, dan verenigbaar met de beginselen van rechtszekerheid, ook wanneer de nationale rechter geen conforme uitlegging kan geven, of is het integendeel zo dat in een dergelijk geval het nationale recht niet mag of kan worden toegepast, onverminderd de specifieke sancties waarin het recht [van de Europese Unie] voorziet voor niet-nakoming door de lidstaat van de verplichtingen die voortvloeien uit zijn toetreding tot het Verdrag (artikel 49), of die voortvloeien uit de niet-omzetting van de richtlijn (inbreukprocedure)?

4) Houdt de rechtstreekse werking van artikel 12, leden 1, 2 en 3, van richtlijn 2006/123 de erkenning in dat deze richtlijn rechtstreekse werking heeft of onmiddellijk toepasselijk is, of moet zij – in het kader van een harmonisatierichtlijn zoals de onderhavige [‚de artikelen 9 tot en met 13 van diezelfde richtlijn [moeten] worden geacht een uitputtende harmonisatie tot stand te brengen [...]’ (zie arrest Promoimpresa)] – aldus worden uitgelegd dat zij de lidstaat verplicht harmonisatiemaatregelen vast te stellen die niet algemeen van aard zijn, maar inhoudelijk een dwingend karakter hebben?

5) Staat het uitsluitend aan de nationale rechter (die hiertoe over specifieke instrumenten voor ondersteuning bij de uitlegging beschikt, zoals de mogelijkheid om prejudiciële vragen aan het Hof voor te leggen of te verzoeken om grondwettigheidstoetsing) om te beoordelen of een richtlijn al dan niet rechtstreekse werking heeft en, in het eerste geval, om de nationale bepalingen die strijdig zijn met het Unierecht zuiver buiten toepassing te laten, of behoort die bevoegdheid ook toe aan een individuele gemeenteambtenaar of -bestuurder?

6) Indien richtlijn 2006/123 wordt beschouwd als een richtlijn met rechtstreekse werking, is het dan, gelet op het feit dat artikel 49 [van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie] zich verzet tegen de automatische verlenging van concessies/vergunningen voor maritieme domeingoederen voor uitsluitend toeristisch recreatieve doeleinden ‚voor zover die concessies een duidelijk grensoverschrijdend belang hebben’, een noodzakelijke voorwaarde dat wordt voldaan aan dit vereiste, ook met betrekking tot de toepassing van artikel 12, leden 1 en 2, van de Bolkestein-richtlijn?

7) Is het verenigbaar met de doelstellingen van richtlijn 2006/123 en artikel 49 [van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie] dat de nationale rechter, in algemene en abstracte zin, oordeelt of is voldaan aan het vereiste van een duidelijk grensoverschrijdend belang voor het gehele nationale grondgebied tout court, of moet die beoordeling, gelet op het feit dat in Italië de bevoegdheid daarvoor bij de individuele gemeenten ligt, aldus worden opgevat dat zij betrekking heeft op het kustgebied van elke gemeente apart en dat dus alleen de gemeenten bevoegd zijn?

8) Is het verenigbaar met de doelstellingen van richtlijn 2006/123 en artikel 49 [van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie] dat de nationale rechter, in algemene en abstracte zin, oordeelt of is voldaan aan het vereiste van schaarste van de hulpbronnen en het aantal beschikbare vergunningen voor het gehele nationale grondgebied tout court, of moet die beoordeling, gelet op het feit dat in Italië de bevoegdheid daarvoor bij de individuele gemeenten ligt, aldus worden opgevat dat zij betrekking heeft op het kustgebied van elke gemeente apart en dat dus alleen de gemeenten bevoegd zijn?

9) Indien richtlijn 2006/123 in abstracte zin wordt beschouwd als een richtlijn met rechtstreekse werking, kan deze onmiddellijke toepasselijkheid ook in de praktijk worden geacht te bestaan in een regelgevend kader – zoals het Italiaanse – waarin artikel 49 van de Codice della Navigazione (navigatiewet) (dat bepaalt dat bij beëindiging van de concessie ‚alle niet-verwijderbare werken zonder vergoeding of terugbetaling aan de staat blijven toebehoren’) van toepassing is, en is dit gevolg van de rechtstreekse werking of onmiddellijke toepasselijkheid van de betrokken richtlijn (in het bijzonder met betrekking tot naar behoren vergunde gemetselde structuren of concessies voor domeingoederen die functioneel verband houden met toeristische verblijfsactiviteiten zoals hotels of vakantiedorpen) verenigbaar met de bescherming van de grondrechten, zoals het recht op eigendom, die in het Unierecht en in het Handvest van de grondrechten worden erkend als rechten die geprivilegieerde bescherming verdienen?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Comune di Milano (C-103/88), Fonds des maladies professionnelles (C-322/88), Finanzamt München III (C-193/91), Comitato di coordinamento per la difesa della Cava e.a./Regione Lombardia e.a. (C-236/92), Impact (C-268/06), (C-579/15), X (C-360/15 en C-31/16), Promoimpresa (C-458/14 en C-67/15).

Specifiek beleidsterrein: IenW, EZK

Gerelateerde documenten