C-350/21 Spetsializirana prokuratura

Contentverzamelaar

C-350/21 Spetsializirana prokuratura

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    21 oktober 2021
Schriftelijke opmerkingen:                    7 december 2021

Trefwoorden : AVG, bewaring verkeersgegevens, bestrijding zware criminaliteit

Onderwerp :

-           Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie

-           Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG

-           Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad

Feiten:

Het bijzonder openbaar ministerie van Bulgarije heeft de verwijzende rechter verzocht verkeersgegevens van vijf personen ter beschikking te stellen. Deze personen worden verondersteld lid te zijn van een criminele organisatie of anderzijds betrokken te zijn bij de activiteiten van deze organisatie. De criminele organisatie verkoopt accijnsgoederen zonder fiscale zegels. De communicatie tussen de vijf voornoemde personen loopt geschiedt uitsluitend via hun mobiele telefoons. Er zijn aanwijzingen dat de aan deze telefoons gekoppelde telefoonnummers tevens bij de criminele activiteiten zijn gebruikt. Het verzoek betreft gegevens die reeds voor een periode van zes maanden zijn bewaard. Naar nationaal recht moet het nieuwe verzoek om toestemming tot raadpleging van de reeds voor een periode van zes maanden bewaarde verkeersgegevens worden ingewilligd.

Overweging:

Het Unierecht verzet zich tegen een algemene en ongedifferentieerde bewaring van verkeersgegevens.  Een dergelijk algemene en ongedifferentieerde bewaring van verkeersgegevens is volgens nationaal recht toegestaan, waardoor het verzoek van het openbaar ministerie moet worden ingewilligd. Hoewel de nationale regeling in bepaalde opzichten niet voldoet aan de door het Unierecht gestelde eisen inzake de bewaring en het gebruik van verkeersgegevens, voldoet zij in andere opzichten wel aan deze eisen en waarborgt zij zelfs een hoger beschermingsniveau. Verder bevat het nationale recht talrijke regels om de beveiliging van bewaarde verkeersgegevens te waarborgen, maar niet in het recht van de betrokkenen om ervan in kennis te worden gesteld dat ten aanzien van hen de openbaarmaking van gedurende zes maanden bewaarde verkeersgegevens is gelast, noch in het recht om een reeds verleende rechterlijke toestemming aan te vechten.

Prejudiciële vragen:

1. Is een nationale wettelijke regeling [artikel 251b, lid 1, van de Zakon za elektronnite saobshtenia (wet inzake elektronische communicatie)] op grond waarvan ter bestrijding van zware criminaliteit alle verkeersgegevens (verkeers- en locatiegegevens van gebruikers van elektronische-communicatiemiddelen) gedurende een periode van zes maanden algemeen en ongedifferentieerd worden bewaard, maar die wel bepaalde waarborgen bevat, verenigbaar met artikel 15, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 5, lid 1, en overweging 11 van richtlijn 2002/58?

2. Is een nationale wettelijke regeling [artikel 159a van de Nakazatelno-protsesualen kodeks (wetboek van strafvordering)] die de toegang tot verkeersgegevens niet beperkt tot wat strikt noodzakelijk is en die niet bepaalt dat personen van wie de verkeersgegevens voor de handhavingsautoriteiten toegankelijk zijn het recht hebben om daarvan, indien dit geen beletsel voor de strafprocedure vormt, in kennis te worden gesteld, noch dat zij beschikken over rechtsmiddelen tegen ongeoorloofde toegang, verenigbaar met artikel 15, lid 1, gelezen in samenhang met artikel 5, lid 1, en overweging 11 van richtlijn 2002/58?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-293/12 en C-594/12; C-203/15 en C-698/15; C-207/16; C-623/17; C-511/18, C-512/18 en C-520/18; C-746/16 Prokaratuur (Voorwaarden voor toegang tot elektronische communicatiegegevens);

Specifiek beleidsterrein: JenV