C-354/15 Henderson

Contentverzamelaar

C-354/15 Henderson

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   08 september 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   25 september 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   25 oktober 2015
Trefwoorden: samenwerking in burgerlijke en handelszaken; betekening

Onderwerp
Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1348/2000 van de Raad

Verzoeker Andrew Marcus Henderson woont in IER. De in POR gevestigde verweerster (Novo Banco) heeft een vordering op hem wegens niet nagekomen huurtermijnen uit een leasecontract. Verzoeker wordt opgeroepen ter terechtzitting per aangetekende brief met ontvangstbevestiging, maar de laatste is niet teruggestuurd. De rechter in eerste aanleg heeft een onderzoek ingesteld en de IER postdienst heeft verklaard dat de brief op 22-07-2014 aan verzoeker is overhandigd (met datum en handtekening van degene aan wie is overhandigd, A. Henderson). De rechter in eerste aanleg verklaart de vordering gegrond, waarop verzoeker in beroep gaat omdat de ontvangstbevestiging in het dossier ontbreekt. Verzoeker stelt dat het hem niet bekend is wie het schrijven in ontvangst genomen heeft, dat daarvoor geen bewijs is overgelegd en dat de betekening dan ook niet geacht wordt geldig te hebben plaatsgevonden. Verzoeker stelt daarnaast evenmin een formulier te hebben ontvangen (zoals voorgeschreven in Vo. 1393/2007) waarin het recht wordt verwoord betekening te weigeren. Dit leidt volgens POR BRv tot nietigheid van de betekening wegens schending van een wezenlijk vormvoorschrift. De rechter wijst dit af omdat de nietigheid inmiddels door het instellen van het beroep (waarmee hij aantoonde dat hij de uitspraak en de uitnodiging zijn opmerkingen daarover kenbaar te maken heeft ontvangen) ongedaan was gemaakt. Verzoeker vraagt herziening van de uitspraak.

De verwijzende POR rechter (civiele rechter Evora) vraagt zich allereerst af of de verklaring (van de IER postdienst) in de plaats kan komen van de ontvangstbevestiging daar die de datum en de handtekening bevat van de persoon aan wie de betekening is overhandigd en daarmee het bewijs vormt dat en wanneer het betrokken stuk op het adres van de geadresseerde is overhandigd. Volgens artikel 230 van het POR BRv wordt betekening per post via aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging geacht te hebben plaatsgevonden op de dag van ondertekening van de ontvangstbevestiging en aan de verweerder in persoon, ook indien de ontvangstbevestiging is ondertekend door een derde. Behoudens tegenbewijs door de geadresseerde van het aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging geldt het vermoeden dat het schrijven naar behoren aan de geadresseerde is overhandigd.
Daarnaast vraagt hij zich af of artikel 191 lid 2 over het inroepen van de nietigheid wegens niet inachtneming van wezenlijke vormvoorschriften verenigbaar is met Vo. 1393/2007. Hij legt de volgende vragen aan het HvJEU voor:
1)) Kan een Portugees gerecht, waar een civiele procedure aanhangig is tegen een in een andere lidstaat van de Europese Unie woonachtige burger, ingeval het betekening aan die burger voor bedoelde procedure per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging heeft gelast en die ontvangstbevestiging niet is terugontvangen, gelet op voormelde verordening en de eraan ten grondslag liggende beginselen op basis van de documenten van de postdienst van de woonstaat van de geadresseerde die de afgifte van het aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging aan de geadresseerde bevestigen, die betekening beschouwen als te hebben plaatsgevonden?
2) Druist toepassing van artikel 230 van de Portugese Código de Processo Civil in het in de eerste vraag bedoelde geval in tegen verordening nr. 1393/2007 en de daaraan ten grondslag liggende beginselen?
3) Is toepassing van artikel 191, lid 2, van de Portugese Código de Processo Civil op het onderhavige geval in strijd met verordening nr. 1393/2007 en met de daaraan ten grondslag liggende beginselen?
Specifiek beleidsterrein: VenJ

Gerelateerde documenten