C-354/21 Registru centras  

Contentverzamelaar

C-354/21 Registru centras  

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:    26 juli 2021
Schriftelijke opmerkingen:                    12 september 2021

Trefwoorden : eigendom; erfrecht; Europese erfrechtverklaring

Onderwerp :

•          Verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring;

•          Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1329/2014 van de Commissie van 9 december 2014 tot vaststelling van de formulieren bedoeld in verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring;

•          Artikel 267, derde alinea, VWEU.

Feiten:

Zaak gaat over een weigering om verzoekers eigendomsrechten op een onroerend goed, namelijk een stuk grond in Litouwen, op basis van een in Duitsland afgegeven Europese erfrechtverklaring in het kadaster in te schrijven. R.J. R., verzoeker, is een Litouws en Duits onderdaan die in Duitsland woont. Verzoeker heeft na het overlijden van zijn moeder haar volledige nalatenschap in Duitsland aanvaard. Aangezien de nalatenschap niet alleen bestond uit goederen die zijn moeder in Duitsland bezat, maar ook uit goederen die zich in Litouwen bevonden, heeft verzoeker overeenkomstig verordening 650/2012 bij de Duitse rechtbank een aanvraag voor een Europese erfrechtverklaring ingediend. De Duitse rechter heeft deze Europese erfrechtverklaring afgegeven. Vervolgens heeft verzoeker bij het Litouwse overheidscentrum voor registers een aanvraag ingediend voor de registratie van zijn eigendomsrechten op deze onroerende goederen. Dit verzoek wordt afgewezen op grond dat de Europese erfrechtverklaring niet de gegevens bevatte die volgens de kadasterwet van Litouwen noodzakelijk waren om het onroerend goed te identificeren. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, welke door de bestuursrechter in eerste aanleg ongegrond wordt verklaard. Hiertegen heeft verzoeker hoger beroep ingesteld en daarbij onder meer verzocht om de uitlegging van verordening 650/2012 voor te leggen aan het Hof van Justitie. Verzoeker stelt onder verwijzing naar overweging 18 en artikel 69, lid 5 van verordening 650/2012 dat hij in zijn registratieaanvraag de gegevens ter identificatie heeft verstrekt en dat dit voldoende moet zijn. Het feit dat deze gegevens niet zijn opgenomen in de Europese erfrechtverklaring kan volgens hem geen belemmering vormen voor de registratie van de door hem geërfde onroerende goederen. Volgens verzoeker zou elke andersluidende uitlegging indruisen tegen de doelstelling van verordening 650/2012, namelijk het voor erfgenamen eenvoudiger maken om hun rechten uit te oefenen. Verweerder stelt daarentegen dat er twee redenen zijn waarom de erfrechtverklaring niet de door verzoeker gewenste rechtsgevolgen kan hebben. De eerste is dat zij niet voldoet aan de in artikel 68 van verordening 650/2012 vastgestelde vereisten over de inhoud en vorm van de Europese erfrechtverklaring, waardoor zij niet als een Europese erfrechtverklaring kan worden aangemerkt. De tweede is dat zij evenmin een document is dat is afgegeven overeenkomstig het recht van Litouwen.

Overweging:

De verwijzende rechter merkt op dat verordening 650/2012 voorziet in de instelling van een Europese erfrechtverklaring om erfgenamen in staat te stellen in een andere lidstaat het bewijs te leveren van hun hoedanigheid en hun rechten op de nalatenschap. Volgens artikel 69, lid 5, van verordening 650/2012 is de erfrechtverklaring een geldig document voor de inschrijving van goederen uit de nalatenschap in het desbetreffende register in een lidstaat. Volgens de verwijzende rechter blijkt ook uit de bepalingen over de gevolgen van de erfrechtverklaring, dat het bezit ervan op zich niet betekent dat de wettelijke voorwaarden voor de registratie van onroerende goederen die zijn neergelegd in het recht van de lidstaat waarin de goederen zich bevinden, niet van toepassing zijn. Daarom kunnen in de praktijk, in aanvulling op de Europese erfrechtverklaring, andere documenten of informatie worden geëist, bijvoorbeeld indien de informatie in de erfrechtverklaring niet specifiek genoeg is om de goederen te identificeren waarvan de eigendomsovergang of -overdracht moet worden geregistreerd. In deze context benadrukt de verwijzende rechter dat, krachtens de toepasselijke nationale wetgeving, de voor registratie in het kadaster noodzakelijke gegevens alleen mogen worden verstrekt via de in de kadasterwet genoemde documenten. De gevolgen van dergelijke nationale wetgeving voor de rechten van erfgenamen, moeten worden beoordeeld in het licht van de bepalingen van verordening 650/2012 en verordening 1329/2014. Het Hof van Justitie heeft in zijn rechtspraak duidelijk gemaakt dat artikel 67, lid 1, van verordening 650/2012 een verplichting oplegt aan de autoriteit van afgifte om bij de afgifte van een erfrechtverklaring het in bijlage 5 bij verordening 1329/2014 vastgestelde formulier V te gebruiken. De Duitse rechter heeft de Europese erfrechtverklaring afgegeven met gebruikmaking van het in bijlage 5 bij verordening 1329/2014 vastgestelde formulier V, welke verklaring vergezeld ging van bijlage IV, waarin de status en de rechten van de erfgenaam worden bevestigd. Er zijn echter geen gegevens vermeld in punt 9 van bijlage IV bij formulier V, dat tot doel heeft de goederen te specificeren die aan de erfgenaam zijn toegekend en waarvoor een verklaring werd aangevraagd.  Volgens de verwijzende rechter is overweging 68 van verordening 650/2012 in dit verband relevant. Hierin wordt gesteld dat „[d]e autoriteit die de erfrechtverklaring afgeeft, [...] de formaliteiten die vereist zijn voor de registratie van onroerende goederen in de lidstaat waar het register wordt gehouden, in acht [moet] nemen”. Er moet echter ook worden opgemerkt dat de Uniewetgever geen wettelijke verplichting heeft vastgesteld die van toepassing is op de instantie die de erfrechtverklaring afgeeft. In deze omstandigheden heeft de verwijzende rechter twijfels over de uitlegging van artikel 1, lid 2, onder l), en artikel 69, lid 5, van verordening 650/2012.

Prejudiciële vragen:

Moeten artikel 1, lid 2, onder l), en artikel 69, lid 5, van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring, aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een wettelijke regeling van de lidstaat waar een onroerend goed zich bevindt, volgens welke registratie van de eigendomsrechten in het kadaster op basis van een Europese erfrechtverklaring alleen mogelijk is indien deze Europese erfrechtverklaring alle voor die registratie benodigde gegevens bevat?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-218/16; C-558/16; C-102/18

Specifiek beleidsterrein: JenV