C-355/16 Picart

Contentverzamelaar

C-355/16 Picart

Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   15 augustus 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       1 september 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   1 oktober 2016

Trefwoorden: (inkomsten)belasting; recht vrije vestiging; overeenkomst EG / ZWI
Onderwerp: - Overeenkomst van 21 juni 1999 tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen;
 - VWEU artikel 49 (recht vrije vestiging).

Verzoeker is oprichter van de groep Buffalo Grill. Hij is 07-06-2002 naar ZWI verhuisd. Voor belasting op effecten in SAIP (holding van Buffalo Grill) die hij had aangehouden heeft hij uitstel van betaling gekregen; hij verkoopt deze in 2005. Hij krijgt dan alsnog aanslagen opgelegd over 2002 (inkomstenbelasting, sociale bijdragen en boetes). Hij vecht dit aan, maar zowel in eerste instantie (Montreuil 10-03-2011) als in beroep (Versailles 06-02-2014) wordt hij in het ongelijk gesteld. Verzoeker stelt dat het artikel in het algemeen belastingwetboek (artikel 167 bis CGI) op grond waarvan hij de aanslag heeft gekregen in strijd is met VWEU artikel 49, omdat dit beginsel niet van toepassing is verklaard op de verhoudingen tussen FRA en ZWI, hoewel de Overeenkomst van 21 juni 1999 (EG/ZWI) over het vrije verkeer van personen, aan de betrokken onderdanen een vrijheid van vestiging heeft verleend met soortgelijke rechten en waarborgen als die welke worden geboden door de in VWEU artikel 49 neergelegde vrijheid van vestiging. Verzoeker heeft zich in ZWI gevestigd en oefent daar als zelfstandige een economische activiteit uit. Hij heeft nog aandelen in diverse FRA ondernemingen. Zijn aandeel in SAIP is zo groot (99%) dat hij (in)direct zeggenschap over die vennootschap kan uitoefenen. Het Hof van Beroep oordeelt dat verzoeker zich niet op artikel 49 kan beroepen omdat hij zijn activiteiten naar buiten het grondgebied en buiten de interne markt van de EU heeft verplaatst. Bij gebrek aan een uitdrukkelijke bepaling over vrijheid van vestiging kan de Overeenkomst van 21-06-1999 niet zonder meer worden toegepast. Verzoeker heeft weliswaar zijn deelnemingen in FRA vennootschappen gemeld maar niet aangetoond dat hij naar ZWI is verhuisd om aldaar een beroepsactiviteit uit te oefenen waardoor zijn beroep op vrije vestiging niet kan slagen.

De verwijzende FRA rechter (Raad van State) haalt het arrest C-470/04 aan over een soortgelijke situatie van een NL onderdaan die naar het VK verhuist waarin het HvJEU oordeelde dat de betreffende belastingwetgeving een beperking vormt van het recht van vrije vestiging. Om uitspraak in onderhavige zaak te kunnen doen legt de RvS de volgende vragen aan het HvJEU voor:

1° Kan het recht om zich als zelfstandige te vestigen, zoals dit is omschreven in de artikelen 1 en 4 van de Overeenkomst van 21 juni 1999 en door artikel 12 van bijlage I daarbij, gelijkwaardig worden geacht aan de door artikel 43 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (thans artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) gewaarborgde vrijheid van vestiging van personen die werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefenen?

2° Moet in dit geval, gelet op artikel 16 van deze overeenkomst, het arrest C-470/04 van 7 september 2006 – dat dateert van na deze overeenkomst – worden toegepast in een situatie waarin een onderdaan van een lidstaat die naar Zwitserland is verhuisd, louter de deelnemingen aanhoudt die hij bezit in vennootschappen die naar het recht van die lidstaat zijn opgericht, en die hem de mogelijkheid bieden om de beslissingen van die vennootschappen in zekere mate te beïnvloeden en de activiteiten ervan te bepalen, zonder dat hij stelt voornemens te zijn in Zwitserland een andere activiteit als zelfstandige uit te oefenen dan die welke hij uitoefende in de lidstaat waarvan hij onderdaan was, en die erin bestond deze deelnemingen te beheren?

3° Moet dit recht, ingeval het niet gelijkwaardig is aan de vrijheid van vestiging, worden uitgelegd op dezelfde manier als waarop het Hof van Justitie van de Europese Unie de vrijheid van vestiging heeft uitgelegd in zijn arrest van 7 september 2006 (zaak C-470/04)?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:C-470/04 N

Specifiek beleidsterrein: FIN

Gerelateerde documenten