C-355/19 Asociaţia “Forumul Judecătorilor din România” e.a.
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 17 juli 2019 Schriftelijke opmerkingen: 3 september 2019
Trefwoorden : rechtsstaat, doeltreffende rechterlijke bescherming, toetredingsvoorwaarden
Onderwerp :
- Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor de Republiek Bulgarije en Roemenië en de aanpassing van de Verdragen waarop de Europese Unie is gegrond;
- Beschikking 2006/928/EG van de Commissie van 13 december 2006 tot vaststelling van een mechanisme voor samenwerking en toetsing van de vooruitgang in Roemenië ten aanzien van specifieke ijkpunten op het gebied van de hervorming van het justitiële stelsel en de bestrijding van corruptie;
- Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de voortgang van Roemenië met betrekking tot het mechanisme voor samenwerking en toetsing van 13 november 2018;
Feiten:
Nationale wet is ingevoerd op 20.07.2018, besluit genomen op basis van deze wet op 23.10.2018 (bestreden besluit). Tegen dit besluit is beroep tot nietigverklaring ingesteld in tweede instantie door verzoekers, omdat het besluit in strijd zou zijn met hogere wetgevende handelingen (wet, grondwet, VEU) en dat er bij het bestreden besluit geen rekening is gehouden met de aanbevelingen van de CIE in verslagen opgesteld in het kader van het MST uit beschikking 2006/928/EG. Dit zijn dezelfde feiten, overwegingen en prejudiciële vragen als in C-127/19.
Overweging:
Met zijn eerste vraag wil de verwijzende rechter in wezen weten of een MST kan worden voorgelegd aan het Hof voor uitleg. De tweede vraag behelst het toetsingskader voor het Hof van het MST, en of de verslagen en aanbevelingen uit deze verslagen getoetst kunnen worden door het Hof inzake hun al dan niet bindende karakter. De derde vraag gaat in op de strekking van artikel 2 VEU en de relatie tot de verslagen en de aanbevelingen daaruit, en of zij een mechanisme waarbij een divisie bij de procureur-generaal in het leven wordt geroepen ter onderzoek van door magistraten gepleegde misdrijven in de weg staan. Tot slot wil de verwijzende rechter met de vierde vraag weten hoe artikel 19(1), tweede alinea VEU zich verhoudt tot dit mechanisme en of er maatregelen moeten worden genomen om de negatieve effecten van dit mechanisme te bestrijden ten behoeve van de doeltreffende rechterlijke bescherming.
Prejudiciële vragen:
1) Dient het bij beschikking 2006/928/EG van de Europese Commissie van 13 december 2006 ingestelde mechanisme voor samenwerking en toetsing te worden beschouwd als een handeling van een instelling van de Unie in de zin van artikel 267 VWEU, die ter uitlegging kan worden voorgelegd aan het Hof van Justitie?
2) Behoren de inhoud, de aard en de looptijd van het bij beschikking 2006/928/EG van de Commissie van 13 december 2006 ingestelde mechanisme voor samenwerking en toetsing tot de werkingssfeer van het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie, dat op 25 april 2005 in Luxemburg door Roemenië is ondertekend? Zijn de vereisten die zijn geformuleerd in de in het kader van dat mechanisme opgestelde verslagen bindend voor Roemenië?
3) Moet artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie aldus worden uitgelegd dat de lidstaten verplicht zijn te voldoen aan de criteria van de rechtsstaat, die ook worden opgelegd bij de verslagen die zijn opgesteld in het kader van het bij beschikking 2006/928/EG van de Europese Commissie van 13 december 2006 ingestelde mechanisme voor samenwerking en toetsing, in het geval dat bij het openbaar ministerie met spoed een afdeling wordt opgericht die exclusief belast is met het onderzoek van door magistraten gepleegde misdrijven, hetgeen in het bijzonder leidt tot bezorgdheid inzake corruptiebestrijding en kan worden gebruikt als een extra instrument om magistraten te intimideren en onder druk te zetten?
4) Moet artikel 19, lid 1, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie aldus worden uitgelegd, dat de lidstaten verplicht zijn de nodige maatregelen te nemen om een doeltreffende rechterlijke bescherming op de door het recht van de Unie bestreken gebieden te verzekeren door elk risico van politieke beïnvloeding van de strafrechtelijke vervolging van magistraten uit te sluiten, in het geval dat bij het openbaar ministerie met spoed een afdeling wordt opgericht die exclusief belast is met het onderzoek van door magistraten gepleegde misdrijven, hetgeen in het bijzonder leidt tot bezorgdheid inzake corruptiebestrijding en kan worden gebruikt als een extra instrument om magistraten te intimideren en onder druk te zetten?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Associação Sindical dos Juízes Portugueses, C-64/16; Minister for Justice and Equality (Gebreken in het gerechtelijk apparaat, C-216/18 PPU; C-258/14.
Specifiek beleidsterrein: BZK, JenV, BZ