C-356/19 Delfly

Contentverzamelaar

C-356/19 Delfly

Prejudiciële hofzaak


Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement: 3 juli 2019
Schriftelijke opmerkingen: 19 augustus 2019

Trefwoorden : valuta; compensatie luchtreizigers;

Onderwerp :

- Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91;

 

Feiten:

Op 23.07.2017 vloog passagier X met een door de Travel Service (verweerster) uitgevoerde vlucht van de in een derde land gelegen plaats A naar de in Polen gelegen plaats B. Zij beschikte over een geldige boeking en meldde zich tijdig bij de incheckbalie. De vlucht had een vertraging van meer dan drie uur. Er is niet vastgesteld of de passagier in het derde land voordelen of compensatie heeft ontvangen of bijstand heeft gekregen in de zin van artikel 3(1)b) van verordening 261/2004. Op 27.07.2017 heeft X de vordering tot compensatie wegens vertraging van de vlucht overgedragen op verzoekster. Verzoekster (Delfly) eist dat verweerster veroordeeld wordt tot betaling van 1.698,64 Poolse zloty (PLN) (dit komt overeen met €400,-). Verzoekster voert aan dat zij door middel van cessie van een vordering door passagier X een op artikel 7(1) van verordening 261/2004 gesteunde vordering tot betaling van €400,- wegens de vertraging van een vlucht van A naar B heeft verworven. Verweerster concludeert tot afwijzing van de vordering en voert daarbij onder meer aan dat de vordering in een verkeerde valuta is uitgedrukt, hetgeen naar nationaal recht afwijzing van de vordering tot gevolg heeft.

 

Overweging:

In de rechtspraak van Poolse rechters is sprake van een discrepantie m.b.t. de uitleg van de bepalingen van verordening 261/2004. Dit heeft geleid tot volstrekt andere beslissingen in vergelijkbare zaken. Daarom is het noodzakelijk om duidelijkheid te verschaffen over de vraagstukken in de prejudiciële vragen. Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter duidelijkheid te verkrijgen over de reikwijdte van artikel 7(1) van verordening 261/2004. Ogenschijnlijk bevat de bepaling geen regelingen die de wijze van naleving van de compensatieverplichting vaststellen, zoals bijvoorbeeld de mogelijkheid om in een andere valuta te betalen. Indien de bepaling ook de wijze regelt waarop de verbintenis moet worden nagekomen, dient de desbetreffende normatieve inhoud van deze bepaling te worden vastgesteld. Tevens moet worden verduidelijkt of een passagier of diens rechtsopvolger met vrucht betaling kan eisen in een andere valuta dan euro, met name de nationale valuta die op zijn woonplaats wordt gebruikt. De strikte regelingen die het nationale recht oplegt, kunnen het voor passagiers van geannuleerde of vertraagde vluchten bijzonder moeilijk maken om legitieme compensatieclaims geldend te maken.

 

Prejudiciële vragen:

1. Moet artikel 7, lid 1, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1) aldus worden uitgelegd dat deze bepaling niet alleen de omvang van de verplichting tot compensatie regelt maar ook de wijze waarop deze verbintenis moet worden nagekomen?

2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: kan een passagier of diens rechtsopvolger met vrucht betaling eisen van de tegenwaarde van het bedrag van 400 EUR in een andere valuta, met name de nationale valuta die wordt gebruikt op de woonplaats van de passagier van de geannuleerde of vertraagde vlucht?

3. Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord: volgens welke criteria moet de valuta worden bepaald waarin een passagier of diens rechtsopvolger betaling kan verlangen, en welke wisselkoers moet daarbij worden gebruikt?

4. Staan artikel 7, lid 1, of andere bepalingen van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 in de weg aan de toepassing van dergelijke nationale bepalingen inzake de nakoming van verbintenissen volgens welke de vordering van een passagier of diens rechtsopvolger kan worden afgewezen op de enkele grond dat de vordering ten onrechte in de lokale valuta van de woonplaats van de passagier is uitgedrukt en niet overeenkomstig artikel 7, lid 1, van de verordening in euro?

 

Aangehaalde (recente) jurisprudentie:

Specifiek beleidsterrein: IenW;

Gerelateerde documenten