C-359/14 ERGO Insurance

Contentverzamelaar

C-359/14 ERGO Insurance

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:    8 september 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   25 september 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   25 oktober 2014
Trefwoorden:  (niet-contractuele) verbintenissen; bevoegde rechter

Onderwerp
- Verdrag van 4 mei 1971 inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg.
- Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (“Rome I”);
- Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (“Rome II”)

Verzoekster en verweerster zijn verzekeringsbedrijven, beide actief in LIT. Verzoekster heeft verweerster If P&C Insurance AS in een civiele procedure gedaagd tot betaling van de helft van een door haar uitgekeerde schadevergoeding. Zij heeft een geldbedrag uitgekeerd in een zaak na een verkeersongeval in september 2011 in Mannheim/DUI waar een vrachtwagencombinatie kantelde. De vrachtwagen was WA verzekerd bij verzoekster, de trailer bij verweerster. De DUI politie heeft geoordeeld dat de bestuurder van de combinatie aansprakelijk is voor het ongeval. De gevolgen ervan moeten naar verzoeksters mening naar DUI recht beoordeeld worden en verweerster zal dus de helft van de door verzoekster uitgekeerde vergoeding aan haar moeten betalen. Volgens verweerster is LIT recht van toepassing en geldt het Verdrag van 4 mei 1971 in casu niet. In het schadeverslag over het ongeval wordt de trailer niet genoemd. Zij ziet dan ook geen basis voor de geëiste vergoeding.

De verwijzende LIT rechter (Rb Vilnius) constateert dat onduidelijk blijft welk recht op deze casus van toepassing is gezien de verschillende eigenaren van vrachtwagen en trailer. Tussen de twee verzekeraars bestaat geen contractuele verhouding. Hij twijfelt dan ook over de toepassing van de Rome I- of Rome-II-Vo. in deze zaak. Hij legt de volgende vragen voor aan het HvJEU:
1. Moet artikel 4, lid 4, van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I), waarin is bepaald dat „[i]ndien het toepasselijke recht niet overeenkomstig lid 1 of lid 2 kan worden vastgesteld, [...] de overeenkomst [wordt] beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst verbonden is”, aldus worden uitgelegd dat het Duitse recht moet worden toegepast in omstandigheden als die van hoofdgeding?
2. Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, moet het beginsel dat is neergelegd in artikel 4 van verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) dan aldus worden uitgelegd dat het op het geschil tussen de verzekeraar van de vrachtwagen en de verzekeraar van de trailer toepasselijke recht, in omstandigheden als die van het hoofdgeding moet worden bepaald overeenkomstig het recht van het land waar de door het verkeersongeval veroorzaakte schade is ingetreden?

Specifiek beleidsterrein: VenJ mede IenM

Gerelateerde documenten