C-36/25 Energia Group e.a.

Contentverzamelaar

C-36/25 Energia Group e.a.

Prejudiciële hofzaak  

Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).

Termijnen: Motivering departement:     26 maart 2025
Schriftelijke opmerkingen:                     12 mei 2025

Trefwoorden: interne elektriciteitsmarkt, rechtstreekse werking, hernieuwbare energie

Onderwerp: Verordening 2019/943 (betreffende de interne markt voor elektriciteit), artt. 13(7), 71.
 
De Ierse rechter stelt vragen over de betekenis en gevolgen/rechtstreekse werking van art. 13, lid 7 Vo 2019/943, in een geschil tussen marktdeelnemers op de elektriciteitsmarkt van Ierland en het Ierse orgaan belast met de regulering van die markt. Artikel 12 heeft betrekking op de dispatching van productie en vraagrespons. 

Prejudiciële vragen: 
1)    a) Verlangt artikel 13, lid 7, van verordening (EU) 2019/943 dat toegangsgerechtigde producenten die door de systeembeheerder onderworpen worden aan neerwaartse dispatching, volledige vergoeding ontvangen voor ten gevolge van de redispatching gederfde inkomsten (met inbegrip van eventueel gederfde financiële ondersteuning), zodat de producent in dezelfde financiële situatie komt te verkeren als wanneer deze niet aan redispatching was onderworpen en het vooruitzicht van redispatching hem derhalve onverschillig laat?
b) Wat is in dit verband de betekenis van de woorden „ongerechtvaardigd lage of [...] ongerechtvaardigd hoge vergoeding”, en aan de hand van welke criteria of maatstaf moet worden beoordeeld of sprake is van een „ongerechtvaardigd lage of ongerechtvaardigd hoge” vergoeding?
c) Staat artikel 13, lid 7, met name de vaststelling toe van een uitvoeringsmaatregel die, om het recht van de producenten op vergoeding te bepalen, onderscheid maakt tussen elektriciteitsproductie-installaties naargelang deze wel of niet van prioritaire dispatching profiteren?

2)    a) Is artikel 13, lid 7, van verordening (EU) 2019/943 voldoende duidelijk, nauwkeurig en onvoorwaardelijk, hetzij louter op grond van de bewoordingen ervan hetzij op grond van deze bewoordingen in combinatie met een uitlegging door het Hof in antwoord op een prejudiciële verwijzing krachtens artikel 267 VWEU, om rechtstreekse werking te hebben in het nationale recht?
b) In welke mate zijn voor de toepassing van artikel 13, lid 7, nationale uitvoerings- of toepassingsmaatregelen vereist of toegestaan?

3)    a) Indien artikel 13, lid 7, van verordening (EU) 2019/943 geen rechtstreekse werking heeft, kan het dan niettemin voor een nationale rechter worden ingeroepen om de wettigheid van een nationaalrechtelijke bepaling (met inbegrip van een nationale maatregel waarmee zou worden beoogd de verordening ten uitvoer te leggen) te bestrijden wegens vermeende onverenigbaarheid met de verordening, en kan het als basis dienen om die bepaling of maatregel nietig te verklaren of buiten toepassing te laten wanneer wordt geoordeeld dat deze daarmee onverenigbaar is, of verzet [het arrest van het Hof van 24 juni 2019, Popławski (C‑573/17, EU:C:2019:530) („Popławski II”)] zich tegen een dergelijke bevoegdheid van de nationale rechter?
b) Indien artikel 13, lid 7, geen rechtstreekse werking heeft, en niet kan worden ingeroepen voor een nationale rechter voor de hierboven in [de derde vraag,] onder a), omschreven doeleinden, welke voorzieningen in rechte staan een onderneming open die stelt dat een nationale maatregel waarmee wordt beoogd deze bepaling ten uitvoer te leggen, haar recht op vergoeding uit hoofde van artikel 13, lid 7, ten onrechte beperkt, op grond van artikel 19, lid 1, VEU, artikel 47 van het Handvest of anderszins?

4)    Met betrekking tot de juiste betekenis en gevolgen van artikel 13, lid 7:
a) Mocht de National Regulatory Authority (NRA) in het licht van artikel 71 van verordening (EU) 2019/943 een toepassingsmaatregel vaststellen waarbij de betaling van vergoedingen uit hoofde van artikel 13, lid 7, wordt opgeschort tot 2024?
b) Mocht de NRA een toepassingsmaatregel vaststellen waarbij de beslissing of (en zo ja, in hoeverre) vergoeding uit hoofde van artikel 13, lid 7, verschuldigd is voor gederfde financiële ondersteuning, wordt opgeschort?
c) Staat artikel 13, lid 7, de vaststelling van een toepassingsmaatregel toe die (i) de uitkering van de vergoeding aan producenten die deelnemen aan de ex-ante-markt (day-aheadmarkt) beperkt, en aldus kleine aan redispatching onderworpen producenten uitsluit van vergoeding, en/of (ii) voorziet in de uitkering van de vergoeding aan leveranciers van elektriciteit, die tussenpersonen kunnen zijn en niet de aan redispatching onderworpen producenten?
d) Wanneer een producent die hernieuwbare energiebronnen gebruikt en een stroomafnameovereenkomst met een bedrijf (Corporate Power Purchase Agreement; „CPPA”) heeft gesloten, wordt onderworpen aan neerwaartse redispatching, moet de uit hoofde van artikel 13, lid 7, verschuldigde vergoeding dan een vergoeding omvatten voor de derving van betalingen die krachtens de CPPA verschuldigd zouden zijn (indien de producent niet aan redispatching was onderworpen) omdat de contractuele uitoefenprijs hoger was dan de relevante marktprijs, of behelzen deze betalingen een vorm van financiële ondersteuning die buiten de reikwijdte van artikel 13, lid 7, onder b), valt?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: arresten van 24 juni 2019, (C‑573/17), 8 maart 2022, Bezirkshauptmannschaft Hartberg-Fürstenfeld (C-205/20), 30 maart 2023, Hauptpersonalrat der Lehrerinnen und Lehrer (C-34/21), 27 september 1979, Eridania (230/78), 28 april 2022, Meta Platforms Ireland (C-319/20, 25 november 2021, Finanzamt Österreich (C-372/20), 25 januari 2024, Obshtina Pomorie (C-390/22), 27 februari 2018, Associação Sindical dos Juízes Portugueses (C-64/16) en 24 juli 2023, (C-107/23 PPU).

Specifiek beleidsterrein: EZ