C-362/14 Schrems

Contentverzamelaar

C-362/14 Schrems

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:    9 september 2014
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   26 september 2014
Schriftelijke opmerkingen:                   26 oktober 2014
Trefwoorden:  bescherming persoonsgegevens; handvest grondrechten

Onderwerp
-
Handvest grondrechten artikel 51.1 (toepassingsgebied)
- Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (Pb L 281, blz. 31)

Verzoeker Maximilian Schrems heeft de OOS nationaliteit. Hij komt op tegen een besluit van de IER Commissie gegevensbescherming om een door hem op grond van de IER gegevensbeschermingswet in juni 2013 ingediende klacht niet in behandeling te nemen.
Verzoeker is sinds 2008 gebruiker van Facebook. (Veel) gegevens van facebookgebruikers worden doorgezonden naar en bewaard op servers die zich fysiek in de VS bevinden. Verzoeker klaagt dat, in het licht van de onthullingen van Snowden over de activiteiten van de NSA de wetgeving en de praktijk in de VS geen effectieve bescherming bieden op het punt van toegang tot de doorgezonden gegevens. De Commissie oordeelt de klacht rechtens ongegrond wegens het ontbreken van bewijs dat de NSA zich toegang zou hebben verschaft tot verzoekers gegevens (ontbrekend procesbelang) en dat de EURCIE in haar ‘safe haven’-beschikking (van 26 juli 2000, nr 2000/520/EG) heeft vastgesteld dat de VS geacht worden een passend beschermingsniveau voor de bescherming van persoonsgegevens te waarborgen, in overeenstemming met RL 95/46. Volgens de IERCIE staat dit communautaire besluit in de weg aan eigen onderzoek naar verzoekers klacht.

De verwijzende IER rechter (High Court) verwerpt de exceptie van ontbreken van procesbelang omdat verzoeker zeker gerechtigd is bezwaar te maken tegen een situatie waarin zijn gegevens worden doorgegeven aan een rechtsgebied waar gegevensbescherming te wensen overlaat. Hij stelt vast dat het doorgeven van gegevens aan de VS legitiem en noodzakelijk is in het licht van terrorismebestrijding maar dat (door de onthullingen van Snowden duidelijk is geworden dat) de NSA hierin te ver is gegaan. Er is weliswaar enig toezicht door de Foreign Intelligence Services Court maar dit Hof staat voornamelijk in dienst van de administraties en werkt in het geheim. Unieburgers kunnen er niet terecht. Het is hem uit het hem ter beschikking gestelde bewijsmateriaal duidelijk geworden dat (onder meer) de NSA onbeperkt toegang heeft gekregen tot de aan bedrijven als Facebook doorgegeven persoonsgegevens.
Zowel Facebook als Facebook Ireland heeft zelfcertificeringsbrieven afgegeven in overeenstemming met de ‘Safe Haven’-beschikking. Het IER recht verbiedt het doorgeven van persoonsgegevens naar het buitenland behalve wanneer aldaar passende bescherming van de privacy wordt geboden. Het betreft het grondrecht: bescherming van de onschendbaarheid van de woning. Dit grondrecht moet pas wijken voor handhaving van de staatsveiligheid. Hij oordeelt dat gezien de beperkte bescherming in de VS de IERCIE wel verplicht was de zaak te onderzoeken.
Partijen zijn het eens dat de IERCIE de vraag of de bescherming door de derde staat toereikend is moet worden beantwoord in overeenstemming met EU-recht. Of de IERCIE terecht heeft besloten de zaak niet te behandelen hangt af van nadere uitleg van RL 95/46 en het daarop gebaseerde EURCIE-safe haven-besluit, alsmede het toepassingsgebied van het Handvest.

Hij legt de volgende vraag voor aan het HvJEU:
„Wanneer bij een onafhankelijke ambtsdrager, aan wie bij de wet de toepassing en de uitvoering van de wetgeving inzake gegevensbescherming is opgedragen, een klacht wordt ingediend dat persoonsgegevens worden doorgegeven aan een derde land (in casu de Verenigde Staten van Amerika) waarvan het recht en de praktijk volgens de klager de betrokkenen geen passende bescherming bieden, is die ambtsdrager dan absoluut gebonden aan de communautaire bevinding van het tegendeel [in de beschikking van de Commissie van 26 juli 2000 (2000/520/EG)], gelet op de artikelen 7, 8 en 474 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB 2000/C 364/01), niettegenstaande artikel 25, lid 6, van richtlijn 95/46/EG?
Of kan en/of moet de ambtsdrager overgaan tot een eigen onderzoek van de zaak in het licht van de feitelijke ontwikkelingen die zich sinds de bekendmaking van die Commissiebeschikking hebben voorgedaan?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Digital Rights Ireland Ltd (C-293/12 en C-594/12 (Digital Rights Ireland Ltd
Specifiek beleidsterrein: VenJ en BZK

Gerelateerde documenten