C-362/21 EKOFRUKT
Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 4 augustus 2021Schriftelijke opmerkingen: 21 september 2021
Trefwoorden : elektronische handtekening; ontbreken gekwalificeerde elektronische handtekening; bezwaar;
Onderwerp :
- Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van richtlijn 1999/93/EG;
Feiten:
EOOD (verzoekster) is een onderneming die in de groot –en detailhandel groenten en fruit verkoopt. Bij EOOD heeft een controle plaatsgehad om vast te stellen of de Bulgaarse wet op de omzetbelasting in de belastingtijdvakken augustus tot en met november 2014 correct is toegepast. Na de controle is een naheffingsaanslag en een naheffingsbeschikking opgelegd. Deze documenten zijn opgesteld als elektronische documenten en ondertekend met een elektronische handtekening. Verzoekster heeft tijdens de gerechtelijke procedure bezwaar gemaakt tegen alle elektronische documenten die in het kader van de belastingcontroles zijn opgesteld. Zij stelt dat er niet op wordt gewezen dat het om elektronische documenten gaat die zijn voorzien van een elektronische handtekening en dat een gekwalificeerde elektronische handtekening ontbreekt. Het ontbreken van een gekwalificeerde elektronische handtekening is bevestigd door deskundigen. De verlener van vertrouwensdiensten kwalificeert de handtekeningen van de belastingdienst als ‘beroepsmatige elektronische handtekening’. Verzoekster stelt dat geen van de door de belastingdienst in het kader van de belastingcontroles opgestelde documenten is ondertekend, nu de elektronische handtekeningen van de medewerkers geen ‘gekwalificeerde elektronische handtekeningen’ zijn. Verweerder (de belastingdienst) stelt daarentegen dat er geen bezwaar kan worden gemaakt tegen elektronische documenten, nu deze niet zijn voorzien van een gekwalificeerde elektronische handtekening.
Overweging:
De verwijzende rechter constateert dat de rechtspraak van de hoogste Bulgaarse rechter ten aanzien van het onderwerp van de eerste prejudiciële vraag inconsistent is. Nu in de juridische definitie van het begrip ‘gekwalificeerde elektronische handeling’ uitdrukkelijk wordt verwezen naar de bewoordingen van verordening 910/2014, is alleen het Hof bevoegd om deze bepaling uit te leggen. De verwijzende rechter acht verdere uitleg aangaande de intensiteit van de toetsing bij de beantwoording van de vraag of de handtekeningen in het concrete geval al aan de wettelijke eisen voldoen, noodzakelijk om te kunnen vaststellen of er al dan niet sprake is van een ‘gekwalificeerde elektronische handtekening’. Daarnaast constateert de verwijzende rechter dat het standpunt wordt ingenomen dat, op grond van art. 25 van Verordening 910/2014, geen bezwaar mag worden gemaakt tegen elektronische documenten. Hierdoor zou een elektronisch document ook geldig zijn indien wordt vastgesteld dat er sprake is van een niet-gekwalificeerde elektronische handtekening. Deze opvatting zou leiden tot een ongelijke behandeling van papieren –en elektronische documenten. Wanneer er bezwaar wordt gemaakt tegen papieren documenten en er wordt vastgesteld dat de handtekening niet overeenkomt met die van de gestelde auteur, wordt het document immers nietig verklaard. Daarentegen zou bij een elektronisch document niet kunnen worden aangenomen dat een dergelijk document niet is ondertekend en zou dit, zelfs wanneer wordt vastgesteld dat de elektronische handtekening geen gekwalificeerde elektronische handtekening is, rechtsgeldig zijn.
Prejudiciële vragen:
1. Dient artikel 25, lid 1, van verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van richtlijn 1999/93/EG aldus te worden uitgelegd dat een in de vorm van een elektronisch document vastgesteld besluit van een bestuursorgaan niet kan worden vernietigd omdat dit is ondertekend met een elektronische handtekening die geen „gekwalificeerde elektronische handtekening” is?
2. Is het voor de vaststelling of een elektronische handtekening al dan niet een gekwalificeerde handtekening is, voldoende om een „gekwalificeerde elektronische handtekening” op het door de verlener van vertrouwensdiensten afgegeven certificaat aan te brengen of moet de rechter vaststellen dat is voldaan aan de eisen in artikel 26 van en bijlage I bij verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van richtlijn 1999/93/EG?
3. Moet in een geval als hierboven beschreven, waarin de verlener de elektronische handtekening als „beroepsmatig” kwalificeert, worden vastgesteld dat er geen sprake is van een „gekwalificeerde elektronische handtekening” wanneer een gekwalificeerd certificaat van de verlener ontbreekt, of moet worden nagegaan of de handtekeningen voldoen aan de eisen voor een gekwalificeerde elektronische handtekening?
4. Vormt het feit dat de namen van de eigenaar van de elektronische handtekening in Latijnse letters zijn weergegeven in plaats van in cyrillische letters, zoals de persoon zich identificeert, een schending van verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van richtlijn 1999/93/EG die ertoe leidt dat er geen sprake is van een gekwalificeerde elektronische handtekening bij de beantwoording van de vraag of de gekwalificeerde elektronische handtekening voldoet aan de eisen van bijlage I bij deze verordening?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie:
Specifiek beleidsterrein: EZK, FIN