C-366/24 Amazon EU
Zie bijlage voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar).
Termijnen: Motivering departement: 23 juli 2024 Schriftelijke opmerkingen: 9 september 2024
Trefwoorden: vrij verkeer van diensten; vrij verkeer van goederen
Onderwerp: - Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt: artikel 1, lid 4; - Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie: artikelen 34 en 56.
Feiten: Verzoekende partij is Amazon EU. Zij stelt beroep in tegen het besluit van het ministerie van Cultuur en het ministerie van Economie, Financiën en Industriële en digitale soevereiniteit, betreffende het stellen van een minimumtarief van drie euro voor de levering van boeken. Amazon beweert dat er sprake is van een bevoegdheidsoverschrijding van de overheid, omdat het besluit is vastgesteld na een onregelmatige procedure en er geen voorafgaande raadpleging is geweest bij de mededingingsautoriteit.
Overweging: Amazon stelt dat het bestreden besluit in strijd is met de doelstellingen van richtlijn 2006/123, omdat de bepaling in kwestie de vrije uitoefening van een dienstenactiviteit afhankelijk stelt van een vereiste dat onverenigbaar is met de voorwaarden van artikel 16, lid 1, van de richtlijn. De verwijzende rechter wil eerst weten of de bepaling in de werkingssfeer van de richtlijn valt, omdat op grond van artikel 1, lid 4, diensten van de richtlijn worden uitgesloten die de bevordering van de culture verscheidenheid regelt. Daarnaast wil de verwijzende rechter weten of de nationale regeling beoordeeld moet worden uit het oogpunt van het vrije verkeer van goederen, of uit het oogpunt van het vrij verrichten van diensten.
Prejudiciële vragen: 1) Moet artikel 1, lid 4, van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt aldus worden uitgelegd dat het een nationale maatregel die de verrichting op het grondgebied van een lidstaat van een dienstenactiviteit ter bescherming of bevordering van de culturele verscheidenheid regelt, uitsluit van de werkingssfeer van die richtlijn, of moet die bepaling, gelezen in samenhang met artikel 16, lid 1, onder b), van die richtlijn, aldus worden uitgelegd dat het behoud of de bevordering van de culturele verscheidenheid kan rechtvaardigen dat wordt afgeweken van het verbod om in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichters te onderwerpen aan een vereiste dat is ingevoerd bij een dergelijke nationale regeling? 2) Verzet de beoordeling van de verenigbaarheid van een dergelijke nationale regeling met de doelstellingen van richtlijn 2006/123/EG zich tegen een dergelijke toetsing aan het primaire recht van de Europese Unie? 3) Ingeval moet worden beoordeeld of een nationale maatregel die is vastgesteld om de culturele verscheidenheid te beschermen of te bevorderen, verenigbaar is met de door de artikelen 34 en 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gewaarborgde vrijheden, moet een nationale maatregel tot vaststelling van een minimumtarief voor de levering aan huis van een goed dan worden geacht betrekking te hebben op een wijze van verkoop van dat goed en moet die maatregel dus worden beoordeeld uit het oogpunt van het vrije verkeer van goederen, of moet die regeling enkel worden beoordeeld uit het oogpunt van het vrij verrichten van diensten, met name gelet op de aantasting van de onlineverkoop van dat goed of op het feit dat de levering een dienst is die moet worden onderscheiden van de verkoop van het goed?
Aangehaalde (recente) jurisprudentie: -
Specifiek beleidsterrein: EZK