C-368/15 Ilves Jakelu

Contentverzamelaar

C-368/15 Ilves Jakelu

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   08 september 2015
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   25 september 2015
Schriftelijke opmerkingen:                   25 oktober 2015
Trefwoorden: interne markt voor postdiensten

Onderwerp
Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst (zoals gewijzigd bij de richtlijnen 2002/39/EG en 2008/6/EG)

Verzoekster vraagt 17-08-2012 bij verweerder (Min Vervoer en Communicatie) een vergunning voor het verrichten van postdiensten (brievenpost) aan contractklanten, welke haar 14-02-2013 wordt verleend (voor ‘onbeperkte postdiensten’ in het gebied waarvoor de vergunning geldt). Verzoekster gaat tegen dat besluit in beroep, omdat de vergunning niet in overeenstemming is met de aanvraag (‘onbeperkt’ in plaats van ‘contractklanten’). Het besluit wordt door de Rb op 01-11-2013 vernietigd omdat de verleende vergunning volgens de postwet inhoudt dat verzoeker verplicht is van een ieder brievenpost te verwerken, en verwijst de zaak terug naar verweerder. Op 30-01-2014 krijgt verzoeker een vergunning voor aanbieden onbeperkte postdiensten aan contractklanten. Aangezien hij het niet eens is met de daarin gestelde voorwaarden, gaat hij in hoger beroep. Het gaat met name om de voorwaarden (‘4 tot en met 8’) die door verweerder zijn gesteld om de kwaliteit, de beschikbaarheid en de prestaties van de diensten te waarborgen. Voorwaarde vier gaat over opstellen leveringsvoorwaarden; vijf over naleving van die voorwaarden (bestelling minstens één maal per week); zes over een voorziening voor adreswijziging en bezorgingsonderbrekingsservice, zeven over herkenbare, onderscheidende codering en acht over een inzamelpunt voor verkeerd bezorgde of ophaalpost. Er is aan verzoekster geen ‘universele dienst’ opgelegd. Verzoekster stelt dat postdiensten voor contractklanten niet binnen de werkingssfeer van de universele dienst vallen omdat de postzendingen niet worden betaald met contante betaalmiddelen maar per factuur. De FIN postwet is op dat punt dan ook in strijd met RL 97/67. Verweerder stelt dat de bepalingen in de FIN postwet verenigbaar zijn met artikel 9 van RL 97/67. Het gaat om bescherming van fundamentele rechten als bescherming geheimhouding (‘briefgeheim’) en zijn dan ook noodzakelijk.

De verwijzende FIN rechter heeft om de zaak te kunnen beslissen nadere uitleg nodig over de term „binnen de werkingssfeer van de universele dienst vallende dienst” in de zin van artikel 9, lid 2, van de postRL. Het is voor hem ook onduidelijk of de eisen van artikel 3 van de postRL aldus kunnen worden uitgelegd dat de inhoud van de universele dienst – zoals in de FIN postwet – is beperkt tot brievenpost die wordt betaald met de algemeen gebruikelijke contante betaalmiddelen. Als onderhavige situatie buiten de werkingssfeer van de universele dienst vallende diensten betreft dan is de vraag of een individuele vergunning kan worden voorgeschreven en zo ja welke voorwaarden daaraan mogen worden verbonden. Hij legt de volgende vragen aan het HvJEU voor:
1) Dient bij de uitlegging van artikel 9 van postrichtlijn 97/67/EG, zoals gewijzigd bij de richtlijnen 2002/39/EG en 2008/6/EG, de distributie van postzendingen van contractklanten beschouwd worden als een buiten de werkingssfeer van de universele dienst vallende dienst in de zin van lid 1 van het artikel of als een binnen de werkingssfeer van de universele dienst vallende dienst in de zin van lid 2 van het artikel, wanneer het postbedrijf met zijn klanten de voorwaarden van de distributie van de postzendingen overeenkomt en aan de klanten een individueel overeengekomen vergoeding in rekening brengt?
2) Wanneer de bovenbedoelde distributie van postzendingen van contractklanten een buiten de werkingssfeer van de universele dienst vallende dienst is, dienen artikel 9, lid 1, en artikel 2, punt 14, van de richtlijn dan aldus te worden uitgelegd dat in omstandigheden als in het hoofdgeding voor het aanbieden van dergelijke postdiensten een individuele vergunning als bedoeld in de postilaki (postwet) kan worden voorgeschreven?
3) Wanneer de bovenbedoelde distributie van postzendingen van contractklanten een buiten de werkingssfeer van de universele dienst vallende dienst is, dient artikel 9, lid 1, dan aldus te worden uitgelegd dat aan de vergunning voor de betrokken diensten uitsluitend voorwaarden kunnen worden verbonden om de naleving van de in artikel 2, punt 19, van de postrichtlijn bedoelde essentiële eisen te waarborgen en dat er aan de vergunning voor de betrokken diensten geen voorwaarden inzake de kwaliteit, de beschikbaarheid en de prestaties van de diensten in de zin van in richtlijn 9, lid 2, kunnen worden verbonden?
4) Wanneer aan de hierboven bedoelde vergunning betreffende de distributie van postzendingen van contractklanten uitsluitend voorwaarden kunnen worden verbonden om de naleving van de essentiële eisen te waarborgen, kunnen dan voorwaarden als die in het hoofdgeding betreffende de levering van de postdienst, de frequentie van de distributie van de zendingen, service inzake adreswijziging en onderbreking van de bezorging, de codering van de zendingen alsmede de ophaalpunten, beschouwd worden als essentiële eisen in de zin van artikel 2, punt 19, en noodzakelijk om de naleving van de essentiële eisen te waarborgen in de zin van artikel 9, lid 1?
Specifiek beleidsterrein: EZ

Gerelateerde documenten