C-368/18
Prejudiciële hofzaak Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het dossier van het Hof van Justitie (voor zover beschikbaar). Termijnen: Motivering departement: 23 juli 2018 Schriftelijke opmerkingen: 09 september 2018 Trefwoorden: compensatie luchtpassagiers; staking; Onderwerp: - Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91; Feiten: C vordert de veroordeling van Ryanair tot betaling van €250,- vermeerderd met compensatierente. Hij verzoekt om Ryanair ook te verwijzen in de kosten van de procedure. Casteels baseert zijn bezwaren op verordening 261/2004 vanwege zijn geannuleerde vlucht. Ryanair beroept zich op een staking van de werknemers van het bagageafhandelingsbedrijf op de luchthaven van Bologna en stelt dat dit onder “bijzondere omstandigheden” valt. Ryanair weigert compensatie te betalen omdat zij meent zich te kunnen beroepen op “buitengewone omstandigheden”, op basis waarvan zij is vrijgesteld van haar verplichting tot betaling van de financiële compensatie. Volgens Casteels is het juist dat stakingen kunnen worden beschouwd als buitengewone omstandigheden voor een luchtvaartmaatschappij. Casteels beroept zich echter op het feit dat het in deze zaak om een vooraf aangekondigde staking gaat. Een dergelijke gebeurtenis moet worden beschouwd als inherent aan de normale uitoefening van de activiteit van de luchtvaartmaatschappij. Daardoor kan zij geen “buitengewone omstandigheid” als bedoeld in artikel 5(3) van verordening 261/2004 vormen, aldus Casteels. Overweging: In het onderhavige geval heeft de verwijzende rechter twijfels over het antwoord op de vraag of de staking onder het begrip “gebeurtenis” in de zin van C-549/07, of onder het begrip “buitengewone omstandigheid” in de zin van C-12/11 valt, dan wel of deze begrippen met elkaar samenvallen. Tevens twijfelt de verwijzende rechter of de staking moet worden beschouwd als een gebeurtenis die inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit als luchtvaartmaatschappij en daardoor niet kan worden aangemerkt als “buitengewone omstandigheid”. Ten slotte betwijfelt de verwijzende rechter of het feit dat de staking is aangekondigd, betekent dat het niet onder het begrip “ buitengewone omstandigheden valt? Prejudiciële vragen: 1. Valt de omstandigheid die in het onderhavige geding aan de orde is, te weten de staking van de werknemers van het bagageafhandelingsbedrijf op de luchthaven van vertrek van de betrokken vlucht, onder het begrip „gebeurtenis” in de zin van punt 22 van het arrest van 22 december 2008, Wallentin-Hermann (C-549/07, EU:C:2008:771), dan wel onder het begrip „buitengewone omstandigheid” in de zin van overweging 14 van genoemde verordening, zoals uitgelegd in het arrest van 31 januari 2013, McDonagh (C-12/11, EU:C:2013:43), of vallen deze begrippen met elkaar samen? 2. Moet artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 aldus worden uitgelegd dat een gebeurtenis als aan de orde in het onderhavige geding, te weten de staking van de werknemers van het bagageafhandelingsbedrijf op de luchthaven van vertrek van de betrokken vlucht, moet worden beschouwd als een gebeurtenis die inherent is aan de normale uitoefening van de activiteit als luchtvaartmaatschappij en dientengevolge niet kan worden aangemerkt als „buitengewone omstandigheid” op basis waarvan de luchtvaartmaatschappij wordt vrijgesteld van haar verplichting om de passagiers te compenseren ingeval van annulering van een vlucht die met het betrokken vliegtuig wordt uitgevoerd? 3. Indien een gebeurtenis als aan de orde in het onderhavige geding, te weten de staking van de werknemers van het bagageafhandelingsbedrijf op de luchthaven van vertrek van de betrokken vlucht, moet worden beschouwd als een „buitengewone omstandigheid”, moet daaruit dan worden afgeleid dat het voor de luchtvaartmaatschappij om een „buitengewone omstandigheid” gaat die niet had kunnen worden voorkomen, zelfs niet als alle redelijke maatregelen waren getroffen? 4. Moet worden aangenomen dat het feit dat de staking is aangekondigd, tot gevolg heeft dat een gebeurtenis als aan de orde in het onderhavige geding, te weten de staking van de werknemers van het bagageafhandelingsbedrijf op de luchthaven van vertrek van de betrokken vlucht, niet onder het begrip „buitengewone omstandigheden” in de zin van artikel 5, lid 3, van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 valt? Aangehaalde (recente) jurisprudentie: Wallentin-Hermann C-549/07; McDonagh C-12/11; Sturgeon e.a. C-402/07 en C-432/07; Siewert C-394/14; Marcela Peskova en Jiri Peska C-315/15; Helga Krüsemann e.a. C-195/17 JT. Specifiek beleidsterrein: IenW; EZK;