C-37/18 CRPNPAC e.a.

Contentverzamelaar

C-37/18 CRPNPAC e.a.

Prejudiciële hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak, en klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie.

Termijnen: Motivering departement:    14 maart 2018
Schriftelijke opmerkingen:                    28 april 2018

Trefwoorden: sociale zekerheid; kracht van gewijsde;

Onderwerp:
-           Verordening (EG) nr. 647/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en van Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EEG) nr. 1408/71;
-           Verordening (EEG) nr. 574/72 van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 1408/71;

Feiten:

P was in dienst bij Vueling Airlines als copiloot op grond van een overeenkomst naar Spaans recht. P werd op grond van een aanvullende detacheringsovereenkomst van 14.06.2007 gedetacheerd bij de luchthaven Charles de Gaulle. Bij brief van 30.05.2008 heeft P zijn ontslag ingediend en dit bij e-mail van 02.06.2008 herroepen. Bij brief van 09.06.2008 nam P akte van de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. P diende meerdere vorderingen in bij de Franse arbeidsrechter in eerste aanleg uit hoofde van de uitvoering en de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en uit hoofde van zwartwerk. Bij arrest van 11.03.2014 heeft de strafkamer van de Cour de Cassation het cassatieberoep verworpen dat door Vueling Airlines was ingesteld tegen een arrest van 31.01.2012 van de cour d'appel, die de vennootschap Vueling Airlines had veroordeeld tot een strafrechtelijke boete van €100.000,- voor zwartwerk en tot betaling van diverse geldbedragen aan elf werknemers, onder wie P, uit hoofde van schadevergoeding. De cour d'appel, waarbij hoger beroep was ingesteld tegen de beslissing van de arbeidsrechter in eerste aanleg, heeft de werkgever bij arrest van 04.03.2016 veroordeeld tot betaling van meerdere geldbedragen aan de werknemer uit hoofde van een vaste schadevergoeding voor zwartwerk. Vueling Airlines heeft aangevoerd dat met een beroep op het beginsel van het gezag van gewijsde niet kan worden afgeweken van het Europees recht dat voorrang heeft. Door zich desondanks te baseren op het gezag van gewijsde van een arrest van de cour d'appel van 31.01.2012 teneinde Vueling Airlines te veroordelen uit hoofde van zwartwerk zonder in te gaan op dit doorslaggevende middel, heeft de cour d'appel artikel 455 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering geschonden, aldus Vueling.

Overweging:

In de eerste plaats rijst de vraag of de uitlegging die het Hof in C-620/15 heeft gegeven aan artikel 14(2)a van verordening 647/2005 van toepassing is op een geding ter zake van het strafbaar feit zwartwerk waarbij E 101-verklaringen zijn verstrekt uit hoofde van artikel 14(1)a, terwijl de situatie onder artikel 14(2)a.i viel, hoewel louter uit de lezing van de E 101-verklaring kon worden opgemaakt dat de verklaring op frauduleuze wijze was verkregen. Bij een bevestigend antwoord rijst een tweede vraag, namelijk of het voorrangsbeginsel van het recht van de EU aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een nationale civiele rechter, die naar nationaal recht is gebonden aan het oordeel in een strafvonnis met gezag van gewijsde, gevolgen verbindt aan een met de rechtsregels van de EU strijdige beslissing van een strafrechter en een werkgever civielrechtelijk veroordeelt tot betaling van schadevergoeding aan een werknemer louter op de grond dat deze werkgever strafrechtelijk is veroordeeld wegens zwartwerk.

Prejudiciële vragen:

1) Is de uitlegging die het Hof in het arrest van 27 april 2017, A-Rosa Flussschiff, C-620/15, EU:C:2017:309, heeft gegeven aan artikel 14, lid 2, onder a), van verordening (EEG) nr. 1408/71, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 647/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005, van toepassing op een geding ter zake van het strafbaar feit zwartwerk waarbij E 101- verklaringen zijn verstrekt uit hoofde van artikel 14, lid 1, onder a), op grond van artikel 11, lid 1, van verordening (EEG) nr. 574/72 van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 1408/71, hoewel de situatie onder artikel 14, lid 2, onder a), i), viel aangezien er sprake was van werknemers die hun werkzaamheden verrichten in de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn en waar de luchtvaartmaatschappij, die in een andere lidstaat is gevestigd, een filiaal heeft, en hoewel louter uit de lezing van de E 101-verklaring, die een luchthaven vermeldt als de plaats waar de werknemer zijn werkzaamheden verricht en die een luchtvaartmaatschappij vermeldt als werkgever, kon worden opgemaakt dat de verklaring op frauduleuze wijze was verkregen?

2) Moet bij een bevestigend antwoord het beginsel van voorrang van het Unierecht aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een nationale civiele rechter, die naar nationaal recht is gebonden aan het oordeel in een strafvonnis met gezag van gewijsde, gevolgen verbindt aan een met het Unierecht strijdige beslissing van een strafrechter en een werkgever civielrechtelijk veroordeelt tot betaling van schadevergoeding aan een werknemer louter op de grond dat deze werkgever strafrechtelijk is veroordeeld wegens zwartwerk?

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: A-Rosa Flussschiff C-620/15;

Specifiek beleidsterrein: SZW