C-370/13 Teisseyre et Teisseyre

Contentverzamelaar

C-370/13 Teisseyre et Teisseyre

Prejudiciële Hofzaak

Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   26 augustus 2013
(Concept-) schriftelijke opmerkingen:   12 september 2013
Schriftelijke opmerkingen:                   12 oktober 2013
Trefwoorden: gelijke behandeling (nationaliteit); burgerschap

Onderwerp: - VWEU artikel 18 (discriminatieverbod op grond van nationaliteit), artikel 20 (burgerschap)

De broers Teisseyre (Henryk Grzegorz, Poolse nationaliteit, en Jan Marian Andrzej, Finse nationaliteit) zijn erfgenamen van een onroerende zaak in Lwów van hun grootmoeder Teisseyre dat laatstgenoemde tezamen met vier andere personen in eigendom had. De eigenaren zijn in 1945 naar POL teruggekeerd, want Lwów ligt na alle grenswijzigingen uit die tijd nu in Oekraïne en maakt onderdeel uit van wat in POL algemeen bekend staat als ‘aan de overkant van de (rivier de) Boeg gelegen gebieden’. Naar aanleiding van de grenscorrecties zijn diverse verdragen gesloten over repatriëring van bewoners en schadevergoeding voor verloren bezittingen.
In 2004 vragen de erfgenamen toekenning van het wettelijke recht op compensatie voor de onroerende zaak die door hun rechtsvoorganger noodgedwongen is verlaten. In 2010 worden bedragen uitgekeerd aan de erfgenamen met uitzondering van Jan Marian Andrzej Teisseyre omdat hij niet de POL nationaliteit bezit. Tegen dat besluit komen de broers op en zij vragen de bestuursrechter een prejudiciële vraag aan het HvJEU voor te leggen. Verweerder (MinFIN) meent echter dat de aangelegenheid niet binnen de materiële werkingssfeer van het EU-recht valt, en dat het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit noch een autonoom noch een absoluut recht is. De rechter is het met verweerder eens dat de zaak uitsluitend op grond van POL recht moet worden beoordeeld, zodat de eis moest worden afgewezen. Verzoekers stellen cassatieberoep in.

De verwijzende POL rechter haalt het arrest Tas-Hagen aan als ‘van bijzonder belang’ voor onderhavige zaak omdat daarin een woonplaatsvereiste voor het recht op een uitkering als voorwaarde was gesteld. Het HvJEU heeft die eis afgewezen als zijnde een ongeschikt middel om het nagestreefde doel (verbondenheid met de samenleving) te bereiken. Het evenredigheidsbeginsel was daarmee dus geschonden. Omdat hij zich afvraagt of dat niet ook geldt voor onderhavige zaak stelt hij de volgende vraag  aan het HvJEU:
“Moet artikel 18 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat elke discriminatie op grond van nationaliteit verbiedt, aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een erfgenaam van een eigenaar van buiten de huidige Poolse staatsgrenzen gelegen onroerende goederen die door laatstgenoemde zijn verlaten, op grond van artikel 3, lid 2, juncto artikel 2, punt 2, van de wet van 8 juli 2005 op het recht op compensatie voor buiten de huidige grenzen van de Republiek Polen gelegen onroerende goederen die door de eigenaar zijn verlaten (Dz. U. nr. 169, volgnr. 1418, Dz. U. 2006 nr. 195, volgnr. 1437, [Dz. U.] 2008 nr. 197, volgnr. 1223, en [Dz. U.] 2010, nr. 257, volgnr. 1726) wordt uitgesloten van de kring van compensatiegerechtigde personen, wanneer hij niet de Poolse nationaliteit heeft?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-148/02 Garcia Avello; C-224/02 Pusa; C-368/02 Baldinger; C-403/03 Schempp; C-209/03 Bidar; C-192/05 Tas-Hagen
Specifiek beleidsterrein: VenJ
Mede BZK en FIN

Gerelateerde documenten