C-370/16 Dell'Acqua

Contentverzamelaar

C-370/16 Dell'Acqua

Prejudiciële hofzaak
Zie bijlage rechts voor de verwijzingsuitspraak
Klik hier voor het volledige dossier van het Hof van Justitie

Termijnen: Motivering departement:   19 augustus 2016
Concept schriftelijke opmerkingen:       5 september 2016
Schriftelijke opmerkingen:                   5 oktober 2016

Trefwoorden: structuurfondsen (ESF);
Onderwerp: - Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie” (Pb 2004, C 310, blz. 261);

- Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad.

Verzoeker heeft conform het ITA WBrv derdenbeslag laten leggen op roerende goederen bij de Regio Lombardia wegens zijn vordering op Eurocom. De Regio is de door de EG aangewezen instantie voor uitbetaling van de gelden. Lombardia heeft het bestaan van de schuld erkend maar aangegeven dat zij slechts als doorgeefluik fungeert voor geldsommen in eigendom van het ESF (en dus de Gemeenschap). Volgens Vo. 1083/2006 zijn de bedragen uit het ESF specifiek bestemd voor verwezenlijking van openbare doelen van ontwikkeling van en steun voor werkgelegenheid en op die bedragen kan geen beslag worden gelegd. Volgens ITA recht is Lombardia niet gerechtigd om aan te voeren dat geen beslag kan worden gelegd, ook niet met een beroep op het feit dat die zaak verplicht voor een bepaald doel bestemd is. Het ITA Hof van Cassatie heeft dit herhaaldelijk in zijn oordeel bevestigd.

De verwijzende ITA rechter (Rb Novara) merkt echter op dat een executierechter kan wijzen op een mogelijke grond waarom beslaglegging niet mogelijk is. Hij wijst op een in het WBrv opgenomen uitzondering voor situaties die voortvloeien uit ‘beperkingen in bijzondere wetsbepalingen’. In de ITA rechtsleer is aldus het onderscheid ontstaan tussen schuldvorderingen die in absolute zin niet vatbaar zijn voor beslaglegging en schuldvorderingen die in relatieve zin daarvoor niet vatbaar zijn. In deze laatste categorie vallen schuldvorderingen waarvoor executie mogelijk is mits een reeks beperkingen en voorwaarden in acht worden genomen (waaronder de verwezenlijking van een openbaar belang). Dit is inmiddels in nieuwe regelgeving verwerkt (per 06-08-2015). Hoewel die bepaling alleen van toepassing is op executies die dateren van na de inwerkingtreding van genoemde wijziging, moet daarmee door de rechter wel rekening worden gehouden voor zover zij de bevestiging door de wetgever vormt van bovengenoemde lijn en ontwikkeling in de rechtspraak.

Aangezien het om communautair vermogen gaat wijst hij op de bepaling in het „Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie” (Pb 2004, C 310, blz. 261) waarin is bepaald dat “[d]e eigendommen en bezittingen van de Unie zonder toestemming van het Hof van Justitie niet [kunnen] worden getroffen door enige dwangmaatregel van bestuursrechtelijke of gerechtelijke aard”, alsmede op artikel 132 van Vo. 1303/2013 over betaling van het volledige bedrag (zonder enige inhouding of heffing), hetgeen volgens de verwijzende rechter zou kunnen wijzen op het bestaan van een bijzondere regeling inzake niet-vatbaarheid voor beslag. Volgens artikel 1 van het Protocol moet voor “relatieve niet-vatbaarheid” het HvJEU vooraf toestemming geven (beschikking in zaak C-1/00). Deze (en andere) rechtspraak betreft echter beslaglegging onder de EURCIE. De rechter vraagt zich dan ook af of dit ook van toepassing is in onderhavig geval, waarin het beslag onder het regionale betaalorgaan is gelegd. Hij stelt het HvJEU de volgende vraag:

“Is de voorafgaande toestemming in de zin van artikel 1, tweede zin, van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie (PB 2004, C 310, blz. 261) al dan niet noodzakelijk wanneer in de procedure tot gedwongen executie middels derdenbeslag de bedragen waarop beslag wordt gelegd, zich niet meer bij de desbetreffende instantie van de Europese Gemeenschap bevinden, maar reeds zijn overgedragen aan de nationale betaalorganen?”

Aangehaalde (recente) jurisprudentie: C-1/2000 SA

Specifiek beleidsterrein: EZ en VenJ

          mc 05-08-2016

Gerelateerde documenten